Formatieve toets paragrafen 2.1 en 2.2

Wat weet je nog?
Hoofdstuk 2:
Steden in Nederland!

Veel succes!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat weet je nog?
Hoofdstuk 2:
Steden in Nederland!

Veel succes!

Slide 1 - Diapositive

Paragraaf 1:
Dorpen en steden!

Slide 2 - Diapositive

Op welke drie manieren zijn steden ontstaan?

Slide 3 - Question ouverte

Sleepvraag
De volgende sleepvraag gaat over de opbouw van de stad. Sleep het goede woord en de goede afbeelding naar de goede plek. 

Slide 4 - Diapositive

Kleine nederzetting
Dicht op elkaar
Tienduizenden inwoners
Hoogbouw
Laagbouw
Grote nederzetting
paar duizend inwoners
veel voorzieningen
weinig voorzieningen
verder uit elkaar

Slide 5 - Question de remorquage

oude woonwijken
binnenstad 
nieuwe wijken

Slide 6 - Question de remorquage


Welk begrip hoort hierbij?
A
Stad
B
Agglomeratie
C
Dorp
D
Stedelijk gebied

Slide 7 - Quiz


Welk begrip hoort hierbij?
A
Stad
B
Agglomeratie
C
Stadsgewest
D
Stedelijk gebied

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste woord in:
Verstedelijking is een ............... van de industrialisatie.
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je een gebied dat op het plaatje is te vinden?
A
en Randstad
B
Een stad met Vinex-wijken
C
Een agglomeratie
D
Een stedelijk gebied

Slide 10 - Quiz

Welke kenmerken uit de zinnen horen bij een stad?

A De plaats moet minstens 50 000 inwoners hebben.
B Er staan heel veel gebouwen op een klein gebied.
C Het merendeel van de beroepsbevolking werkt niet in de landbouw.
D De plaats moet stadsrechten hebben.
E Het centrum is omringd door stadsmuren.
F De stad is belangrijk voor het platteland om de stad heen.

A
B, C, F
B
B, C
C
A, B, C, F
D
B, D, E

Slide 11 - Quiz

Neem de letters A en B over op je antwoordblad. Welk jaartal past het beste bij elke zin?

Kies uit: 1800 – 1900 – 2000 – 2050.

A Pieter en Marieke verhuizen naar een huis met een tuintje in een dorp buiten de stad.
B Dirk en Riet trekken naar de stad om werk te zoeken.

A
A= 2000, B= 1900
B
A= 1800, B= 1900
C
A= 2000, B= 2050
D
A= 1900, B= 2000

Slide 12 - Quiz

Waarom zitten in Nederland kantoren graag in de binnenstad?
A
Goede bereikbaarheid voor auto´s.
B
Goede bereikbaarheid voor klanten.
C
Goede bereikbaarheid voor personeel.
D
Goede bereikbaarheid voor goederen.

Slide 13 - Quiz

Kunnen inwoners van buiten de stad ook gebruik maken van voorzieningen in de stad?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Mensen gaan uit eten in
A
binnenstad
B
stadscentrum
C
woonwijken
D
bedrijventerreinen

Slide 15 - Quiz

Toeristen gaan het meest kijken in de
A
binnenstad
B
stadscentrum
C
woonwijken
D
bedrijventerreinen

Slide 16 - Quiz

Grote meubelwinkels liggen vooral in
A
Binnenstad
B
stadscentrum
C
woonwijken
D
bedrijventerreinen

Slide 17 - Quiz

Iemand die voor zijn werk van zijn woonplaats naar een ander gemeente reist is een:
A
reiziger
B
toerist
C
migrant
D
forens

Slide 18 - Quiz

Welke drie kenmerken zijn typisch voor nieuwbouwwijken (ook wel VINEX- wijken) in Nederland?

A dicht bij het centrum
B grote woningen
C kleine woningen
D veel groen
E ver van het centrum
F weinig groen

A
B, D, E
B
A, B, E
C
B, C, E
D
B, C, D

Slide 19 - Quiz

Wat is een groeikern?

Slide 20 - Question ouverte

Leg uit waarom de arbeiderswijken net om het centrum zijn gebouwd?

Slide 21 - Question ouverte