Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H2 - Herhaling passé composé
Slide 1 - Diapositive
Wat is de passé composé?
Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd
Slide 2 - Quiz
Welke twee dingen heb je nodig om een passé composé te maken?
Slide 3 - Question ouverte
De passé composé
bestaat uit:
een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Slide 4 - Diapositive
Hoe weet je welk hulpwerkwoord je moet gebruiken?
Slide 5 - Question ouverte
Hulpwerkwoord
Kijk of het werkwoord in het être-huisje staat. Staat het erin? Dan gebruik je être.
Staat het er niet in? Dan gebruik je avoir.
Slide 6 - Diapositive
Waar eindigt het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord -er altijd op?
Slide 7 - Question ouverte
Waar eindigt het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord -re altijd op?
Slide 8 - Question ouverte
Zet in de passé composé: 1. tu ... (faire)
Slide 9 - Question ouverte
De être-regel
Als het hulpwerkwoord être is, moet je kijken of er achter het voltooid deelwoord nog een e, s of es bij komt (vrouwelijk ev, mannelijk mv of vrouwelijk mv).