Havo 2/ hfd 1 & 4 /Zelfstandige / bezittelijke voornaamwoorden /lidwoorden

Doel (Ziel) van deze les 
oefenen van grammatica van paragraaf 4  uit Na klar
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Doel (Ziel) van deze les 
oefenen van grammatica van paragraaf 4  uit Na klar

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 2 - Question ouverte

1. Hoe schrijven wij de zelfstandige naamwoorden in het Duits?
2. Wat is fout aan de volgende woorden?
3. Schrijf deze woorden over en verbeter ze.

der vater, die leute, das zimmer, die lehrerin, der Lehrer

Slide 3 - Question ouverte

De woorden DE en HET zijn:
A
bepaalde lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen

Slide 4 - Quiz

Het woord "EEN" is:
A
werkwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
onbepaalde lidwoorden
D
eigennamen

Slide 5 - Quiz

Met welke Duitse bepaalde lidwoorden vertalen wij:
1. de
2. het

Slide 6 - Question ouverte

Met welke onbepaalde lidwoord vertalen wij "een"?

Slide 7 - Question ouverte

Kunnen we voor een meervoud "eine" gebruiken?
Zo nee, wat dan wel?

Slide 8 - Question ouverte

vervoegen
het geslacht van de zelfstandige naamwoorden is heel belangrijk voor de vervoeging van de bez. vnw. , zie hieronder

  • der Freund, mannelijk  dus mein- Freund
  • die Freundin, vrouwelijk, dus meine Feundin
  • das Haus, onzijdig, dus mein- Haus
  • die Freunde, meervoud, dus meine Freunde

Slide 9 - Diapositive

Welke zelfstandige voornaamwoorden krijgen het lidwoord 'der'

Slide 10 - Question ouverte

Welke zelfstandige voornaamwoorden krijgen het lidwoord 'die'? (let op!!)

Slide 11 - Question ouverte

Welke zelfstandige voornaamwoorden krijgt het lidwoord 'das'?

Slide 12 - Question ouverte

vul in: het duitse bepaalde lidwoord en schrijf erachter waarom!

voorbeeld: ......... Lehrerin (die, vrouwlijk)

.......... Bruder

Slide 13 - Question ouverte

vul in: het duitse bepaalde lidwoord en schrijf erachter waarom!

........... Schwester

Slide 14 - Question ouverte

vul in: het duitse bepaalde lidwoord en schrijf erachter waarom!

........... Kind

Slide 15 - Question ouverte

vul in: het duitse bepaalde lidwoord en schrijf erachter waarom!

........... Leute

Slide 16 - Question ouverte

DER 
DIE
DAS 
DIE (mv)
Schule (v)
Mädchen (onz)
Haus (onz)
Vater (m)
Kuh (v)
Kaninchen (onz)
Tante (v)
Onkel (m)
Kinder
Aufgaben (mv)

Slide 17 - Question de remorquage

De bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden: geven een relatie aan met een persoon of bezit
  • voorbeelden: mijn, jouw, uw, zijn, haar etc.
  • mijn = mein, jouw = dein, uw = Ihr, zijn = sein


Slide 18 - Diapositive

vervoegen van de bezittelijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden hebben dezelfde vervoeging als lidwoorden van de ein-Gruppe
 
nv
m
v
o
mv
+1
der Mann
ein- Mann
mein- mann
die Frau
eine Frau
deine frau
das Kind
ein Kind
sein- kind
die     Kinder
keine Kinder
unsere kinder

Slide 19 - Diapositive

Let op!!
  • als bezittelijk voornaamwoord ihr kan zowel "haar" als "hun" betekenen (ihre Mutter = haar moeder / Ihr Haus = hun huis)

  • ihr Vater = haar vader of hun vader 
  • ihre Mutter = haar moeder of hun moeder
  • Ihr met een hoofdletter betekent het uw. 
  • Ihr Vater = uw vader




Slide 20 - Diapositive

let op!!
  • Als er na euer  een -e(n) in de uitgang komt, vervalt de laatste -e

  • euer Haus   =     jullie huis

  • eure Freunde    =    jullie vrienden

Slide 21 - Diapositive

bezittelijk vnw
unser(e)
sein(e)
ihre(e)
ich
du
er
wir
ihr
sie(env)
es
Sie
sie(mv)
mein(e)
dein(e)
sein(e)
ihre(e)
euer-
eure
Ihr(e)

Slide 22 - Question de remorquage

Wanneer krijgen "ein" en "kein" en de bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr) geen uitgang ?

Schrijf over en maak de regel af: bij ........ en ...... woorden
timer
1:00

Slide 23 - Question ouverte

Wanneer krijgen de "ein" en "kein" en de bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr) wel een uitgang ?

Schrijf over en maak de regel af: bij ........ woorden
timer
1:00

Slide 24 - Question ouverte

Das ist ___________Schwester
A
mein
B
meine

Slide 25 - Quiz

Das ist ___________Bruder
A
mein
B
meine

Slide 26 - Quiz

Das sind ___________Freunde (mv)
A
mein
B
meine

Slide 27 - Quiz

Das ist ___________Freund (m)
A
mein
B
meine

Slide 28 - Quiz

wat betekent "geen" in het Duits?

Slide 29 - Question ouverte

wat betekent "onze" in het Duits?

Slide 30 - Question ouverte

noem de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal de volgende bezittelijke voornaamwoorden
mijn, jouw, zijn, haar, zijn, onze, jullie, hun, uw

Slide 32 - Question ouverte

Wat komt er achter de onderstaande bezittelijke voornaamwoorden als het zelfstandig nw erachter een vrouwelijk (die) of een meervoud (die) woord is?
mein .... Tante
mein - dein - sein - ihr - sein - unser - euer - ihr - Ihr

Slide 33 - Question ouverte

Wat komt er achter de onderstaande bezittelijke voornaamwoorden als het zelfstandig nw erachter een mannelijk (der) of een onzijdig (das) woord is?
mein .... Onkel
mein - dein - sein - ihr - sein - unser - euer - ihr - Ihr

Slide 34 - Question ouverte

Als je een bezittelijk voornaamwoord wil gaan maken, welk groep moet je dan goed kennen?
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 35 - Quiz

Wat is de vertaling van "euer"
A
ik
B
hij
C
jullie
D
hen

Slide 36 - Quiz

Wat gebeurt er met "euer" als er een -e in de vervoeging staat.
A
vervalt de -e voor de r dus eure
B
komt er een extra -e bij dus eueere
C
dan blijft het hetzelfde dus euere

Slide 37 - Quiz

Wohnung (woning) is vrouwelijk.
Hoe vertaal je "uw woning"?
A
eure Wohnung
B
deine Wohnung
C
Ihre Wohnung
D
meine Wohnung

Slide 38 - Quiz

Hond is mannelijk, dus "ein Hund".
Hoe vertaal je "jouw hond"
A
dein Hund
B
Ihre Hund
C
deiner Hund
D
deine Hund

Slide 39 - Quiz

Hoe vertaal je "hij heet"
A
er heißst
B
er heißt
C
er heißest
D
er hieß

Slide 40 - Quiz

wat betekent "ihr" als persoonlijk voornaamwoord
A
jij
B
u
C
jullie
D
ik

Slide 41 - Quiz

wat betekent "ihr" als bezittelijk voornaamwoord
A
haar
B
u
C
jullie
D
hun

Slide 42 - Quiz

wat betekent "Ihr" als bezittelijk voornaamwoord
A
haar
B
uw
C
jullie
D
hun

Slide 43 - Quiz