H1.1 Wat wil je kopen?

H1.1 Wat wil je kopen?
- Wat zijn behoeftes?
- Wat kan je met goederen en diensten?
- Wat is het verschil bij consumeren en zelfvoorziening?
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

H1.1 Wat wil je kopen?
- Wat zijn behoeftes?
- Wat kan je met goederen en diensten?
- Wat is het verschil bij consumeren en zelfvoorziening?

Slide 1 - Diapositive

Behoeftes
Wat zijn behoeftes?

- Basisbehoeften
- Overige behoeften

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn voor jou een basisbehoefte en een overige behoefte? (noem beide een)

Slide 3 - Carte mentale

Goederen en diensten
Je wilt in je behoeften kunnen voorzien:

- Goederen
- Diensten

Slide 4 - Diapositive

Iets kopen of zelf maken?
Als je goederen of diensten koopt heet dit consumeren.

Als je zelf iets maakt om in je behoeften te voorzien heet dit zelfvoorziening.


Slide 5 - Diapositive

Rekenen
Het gemiddelde uitrekenen:
  • Je rekent eerst het totaal van de cijfers uit.
  • Je deelt dan door het aantal cijfers en het antwoord is het gemiddelde.
  • In formule: Het totaal / het aantal = het gemiddelde


Slide 6 - Diapositive

Gemiddelde inkomens 

  • Docent basisschool                                 Gemiddeld 4.000 euro
  • Vuilnisman of -vrouw                              Gemiddeld 2.100 euro
  • Directiesecretaris / -secretaresse    Gemiddeld 2.000 euro
  • Programmeur                                              Gemiddeld 4.500 euro

Slide 7 - Diapositive

Pak je laptop erbij!
Je gaat nu online de opgaves maken!
via Magister -> Leermiddelen

Slide 8 - Diapositive

Goederen en diensten. Noem voor beide een voorbeeld.

Slide 9 - Question ouverte

Hoe kan ik in mijn behoeften voorzien?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen zelfvoorziening en consumeren?

Slide 11 - Question ouverte

Voor economie haal je een 5,3 en 6,8 en 7,5 en 4,9 en 5,8. Wat is het gemiddelde?
A
6,1
B
6,0
C
7,6
D
5,1

Slide 12 - Quiz

Zet de volgende geldbedragen op de juist manier neer: A) 2,345 B) 456789 C)876.54

Slide 13 - Question ouverte