Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Op tafel:
kern- boek, schrijfmap, later: laptop
Slide 1 - Diapositive
Lesprogramma hst 30
Hoe staat het met Katvis? Heb je het uitgelezen en af (even magister bekijken)
Hst 30 uitleg + oefenen
Maken oefeningen + Numo check
Morgen laatste les: dan bespreken we wat er moet voor PTO
Slide 2 - Diapositive
Lesdoel Hst 30
Je leert wat sterke woorden in de verleden tijd te schrijven zoals: ik las, ik liep, wij zochten
Slide 3 - Diapositive
Katvis: uit? Boekopdracht gemaakt? Magister ingeleverd?
Slide 4 - Diapositive
Samen
Opdracht 1 tm 3 hst 30 blz. 64
Schrijf op in je map
Lees de uitleg in het vak BELANGRIJK.
Hoe vind je de persoonsvorm?
Vraag maken, dan vooraan
Tegenwoordige tijd maken, woord dat verandert is pv
Slide 5 - Diapositive
Lesdoel Hst 30
Je leert sterke werkwoorden in de verleden tijd te schrijven zoals: zij las, ik liep, wij zochten.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Sterke werkwoorden?
Zijn zó sterk dat ze de klank van een werkwoord kunnen veranderen als het werkwoord in de verleden tijd staat. Bijv:
ik zing-zong
ik loop-liep
Slide 11 - Diapositive
Zwakke werkwoorden?
Hebben 't ex-kofschip nodig om te veranderen in verleden tijd bijv:
ik lach - lachte =>
ik dans- danste =>
ik bel - belde (geen 't x-kofschip)
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Lees ook blz. 64 van je boek
het stuk 'belangrijk' over
persoonsvorm verleden tijd
Programma vandaag Hst 30
Slide 18 - Diapositive
Welke verleden tijd hoort bij welk werkwoord? Sleep naar elkaar toe.
Blaas
weet
sta
rijden
steek
ontbijt
blies
reden
ontbeet
wist
sloeg
stak
Slide 19 - Question de remorquage
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: ik val
Slide 20 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: hij giet
Slide 21 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de juf kiest
Slide 22 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: wij eten
Slide 23 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de politie vindt
Slide 24 - Question ouverte
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: Op vakantie (eten) we elke dag pasta
Slide 25 - Question ouverte
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: Mehmet (bijten) op zijn pen van de zenuwen
Slide 26 - Question ouverte
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: De brandweer (gaan) er direct op af.
Slide 27 - Question ouverte
Sterk of zwak werkwoord? Ontmoeten
A
Sterk
B
Zwak
Slide 28 - Quiz
Sterk of zwak werkwoord? merken
A
Sterk
B
Zwak
Slide 29 - Quiz
Sterk of zwak werkwoord? vinden
A
Sterk
B
Zwak
Slide 30 - Quiz
Schrijf twee goede zinnen en gebruik minimaal twee van de volgende werkwoorden in de verleden tijd: gaan - kopen - vallen - staan - drinken - vinden- denken - liegen
Slide 31 - Question ouverte
Heb je inmiddels 5 uur op NUMO gewerkt?
Werk aan werkwoordspelling!
Slide 32 - Diapositive
- ik heb gelezen in "De regels van drie"
- ik weet het verschil tussen sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden