Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Programma
- terugblik
- uitleg sterke werkwoorden
- inoefenen
- zelf aan de slag
- afsluiting
Slide 1 - Diapositive
Sterke en zwakke werkwoorden
Slide 2 - Diapositive
Gisteren (bevrijden) de brandweer vier mensen.
Slide 3 - Diapositive
Lesdoel les 30
Je leert sterke werkwoorden in de verleden tijd te schrijven zoals: zij las, ik liep, wij zochten.
Slide 4 - Diapositive
Verstappen liep een gridstraf op in Qatar.
Slide 5 - Diapositive
Hij dacht daar te kunnen winnen van Lewis Hamilton.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: ik val
Slide 12 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: hij giet
Slide 13 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de juf kiest
Slide 14 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: wij eten
Slide 15 - Question ouverte
Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de politie vindt
Slide 16 - Question ouverte
Zelf aan de slag
Wat?
Afmaken les 29 opdracht 1 t/m 11 op blz. 62 en 63
Werk aan les 30, opdracht 1 t/m 11 op blz. 64 en 65
Hoe?
Lees de opdrachten en probeer de antwoorden te vinden
Klaar?
Lezen in je leesboek.
Tijd?
30 minuten
Dan:
Kort bespreken wat er gemaakt is. Zijn er vragen? Ben je moeilijkheden tegengekomen?
Slide 17 - Diapositive
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: Op vakantie (eten) we elke dag pasta
Slide 18 - Question ouverte
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: Mehmet (bijten) op zijn pen van de zenuwen
Slide 19 - Question ouverte
Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd: De brandweer (gaan) er direct op af.
Slide 20 - Question ouverte
Schrijf twee goede zinnen en gebruik minimaal twee van de volgende werkwoorden in de verleden tijd: gaan - kopen - vallen - staan - drinken - vinden- denken - liegen
Slide 21 - Question ouverte
- ik heb gelezen in "De regels van drie"
- ik weet het verschil tussen sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden