Herhaling h1 nask1

herhaling hoofdstuk 1
De toets is op 15 oktober

maak aantekeningen!
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

herhaling hoofdstuk 1
De toets is op 15 oktober

maak aantekeningen!

Slide 1 - Diapositive

1.1 Het molecuulmodel
Molecuul: Alle stoffen bestaan uit moleculen, moleculen bestaan uit atomen

Vanderwaalskrachten zijn de krachten tussen moleculen
   - Als je de stof verhit gaan de moleculen niet kapot maar de Vanderwaals            bindingen, dus de binden tussen 

De snelheid waarmee moleculen bewegen hangt af van de temperatuur, hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen

Slide 2 - Diapositive

1.1 Het molecuulmodel
Bij het absolute nulpunt (-273 graden Celsius) bewegen de moleculen niet meer

Een watermolecuul bestaat uit 1 zuurstofatoom (O) en 2 waterstofatomen (H)

dichtheid is de massa van 1 cm3 van een stof, dus 
hoeveel een stof weegt per cm3 

Slide 3 - Diapositive

1.1 Het molecuulmodel
3 fasen waarin moleculen kunnen zijn




                                                                            zorg dat je de faseovergangen kent 

Slide 4 - Diapositive

1.1 Het molecuulmodel
Een lijm bestaat uit een oplosmiddel en een bindmiddel, dit oplosmiddel lost op en de moleculen van het bindmiddel oefenen vanderwaalskrachten uit op de stof die je lijmt

Bij een bindmiddel werken de Vanderwaalskrachten allemaal in dezelfde richting, hierdoor ontstaat een grotere lijmkracht

Slide 5 - Diapositive

Chemische processen
Bij een natuurkundig process veranderen de moleculen niet
Bij een Chemische reactie Veranderen de moleculen wel

een fase overgang is een natuurkundig process
het verbranden van een stof is een chemische reactie

Slide 6 - Diapositive

1.2 Botsen en druk
Druk: de kracht van botsende moleculen op het oppervlak van de wand

Bewegen de moleculen in gasvorm meer of minder dan in vloeibare vorm?

Zorgt een gas voor meer of minder druk dan een vloeistof?

In een spuitbus zit er boven de vloeistof een gas, waarom denk je dat een gas een hogere druk uitoefent dan een vloeistof?

Slide 7 - Diapositive

1.2 Botsen en druk
druk = kracht/oppervlakte

P = F/A

Druk in N/m2
kracht in Newton
oppervlakte in m2

Slide 8 - Diapositive

1.2 Botsen en druk
De kracht op een ruit is 0,68 N. Deze kracht werkt op een oppervlakte van 0,18 m2. Bereken de Druk op deze ruit.

De kracht die een baksteen uitoefent op het zand is 20 N. De druk die de baksteen uitoefent op het zand is 110 N/m2. Bereken de oppervlakte van de onderkant van de baksteen.

De oppervlakte van een plank is 2,5 m2, de druk die deze plank uitoefent op de ondergrond is 9 N/m2. Bereken de hoeveelheid kracht dat de plank uitoefent op de ondergrond.
Tekst

Slide 9 - Diapositive

1.2 Botsen en druk
De druk van een gas in een fles meet je met een manometer

Deze meet de druk die groter is dan de luchtdruk (overdruk)

Absolute druk = overdruk + luchtdruk

De druk van de lucht meet je met een barometer

Slide 10 - Diapositive

Luchtdruk

Slide 11 - Diapositive

Luchtdruk meten
Luchtdruk meet je met een barometer.

De luchtdruk meet je in bar of pascal

1 mbar = 100 Pa

Slide 12 - Diapositive

1.3 Zinken, zweven en drijven
Zinken: de dichtheid van het voorwerp is groter dan de dichtheid van water
Zweven: de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan de dichtheid van water
Drijven: de dichtheid van het voorwerp is kleiner dan de dichtheid van water

Slide 13 - Diapositive

1.3 Zinken, zweven en drijven
Volume = lengte x breedte x hoogte

dichtheid = massa : volume

dichtheid in g/cm3
massa in gram
volume in cm3

Slide 14 - Diapositive

1.3 Zinken, zweven en drijven
massa = 140 g, Volume = 100 cm3
Bereken de dichtheid van deze stof.

ρ = 1,75 g/cm3, m = 2500 g
Bereken het volume van deze stof.

ρ = 0,6 g/cm3, V = 55 cm3
Bereken de massa van deze stof.

Slide 15 - Diapositive

1.3 Zinken, zweven en drijven

Slide 16 - Diapositive

1.4 Stofeigenschappen
De eigenschappen waaraan je een stof kan herkennen noemen we stofeigenschappen.
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
  • Geur
  • Kleur
  • Smaak 
  • Brandbaarheid

Slide 17 - Diapositive

metalen
IJzer, staal en nikkel zijn magnetisch
Metalen geleiden warmte en elektriciteit goed
Een legering is een mengsel van metalen
Een legering heeft andere eigenschappen dan de metalen waar het uit bestaat

Slide 18 - Diapositive

Kunstoffen
Kunstoffen zijn goedkoop en gaan lang mee
Een composiet is een kunstof versterkt met vezels
Koolstofvezel-composiet wordt bijvoorbeeld vaak gebruikt in raceautos



Slide 19 - Diapositive

1.5 Hoe ga je met stoffen om?

Slide 20 - Diapositive

1.5 Omgaan met stoffen
  • Op een veiligheidskaart staat  wat er gevaarlijk is aan een stof en wat je moet doen bij een ongeluk
  • De gifwijzer geeft informatie over giftige stoffen, deze informatie kan je ook in tabel 37 van de BINAS vinden
  • Pictogrammen op een verpakking geven aan wat de gevaren zijn van de stoffen, deze staan in bron 2 (blz 25) zorg dat je die kent!
  • De MAC-waarde is de maximaal aanvaardbare concentratie van een stof in de lucht (BINAS tabel 37)

Slide 21 - Diapositive

1.5 Omgaan met stoffen
  • Gebruikte stoffen en materialen verdeel je over aparte containers
  • Hierdoor kunnen we afval recyclen 
  • Spullen kunnen ook hergebruikt worden, deze worden vaak naar de kringloopwinkel gebracht 

  • Alles wat overblijft is restafval dit komt terecht op de vuilnisbelt dit wordt verbrand en de as wordt gebruikt in de bouw.

Slide 22 - Diapositive