klas 2 : révision jaar 1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

12 Où est ....

L'Espagne

La Belgique

La Suisse

L'Italie

Je hebt jezelf voorstellen in het Frans herhaald. 

Combineer de Nederlandse zinnen met de Franse!

Ik heet 

Ik ben 13 jaar

Ik woon in 

Ik houd van

J'habite à

Je m'appelle

J'ai treize ans

J'aime

2. En France, on mange ....

des escargots

des macarons

des pains au chocolat

des croissants

vert

brun / marron

jaune

blanc / blanche

rouge

bleu

gris

noir

Quelles sont les couleurs du drapeau (vlag) français?

1. rouge et blanc
2. jaune et vert
3. noir, jaune, rouge
4. bleu, blanc, rouge

Zet de getallen in de  juiste volgorde

dix

dix-sept

quatre

quinze

vingt-cinq

onze

le portable

dire

utiliser

j'ai vu

j'y vais

derrière

drôle

attendre

grappig

ik heb gezien

achter

ik ga weg

gebruiken

wachten

de mobiele telefoon

zeggen

dimanche

lundi

samedi

mardi

les jours

jeudi

vendredi

mercredi

le weekend

la semaine

maandag

vrijdag

zaterdag

de week

dinsdag

donderdag

woensdag

de dagen

het weekend

zondag

enfant

frère

soeur

cousines

parents

l'

les

le

les

la

La famille:

la mère

de moeder

de neef

de oom

de grootmoeder

de vader

de nicht

la cousine

le cousin

l'oncle

le père

la grand-mère

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)

        Les pronoms personnels / persoonlijkvoornaamwoorden.

je

elles

nous

il

tu

elle

vous

ils

on

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp

être (zijn)

Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord

suis

es

est

sommes

êtes

sont

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'avoir' (hebben) met het onderwerp

Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?

ai

as

a

avons

avez

ont

Wat zijn Franse werkwoorden op -er?

1. lire - apprendre - faire
2. aimer - regarder - écouter
3. apprendre - adorer - donner
4. avoir - être - faire

Wat is de eerste stap die je moet doen bij werkwoorden op -er?

1. Je hoeft niks te doen
2. Je moet de stam maken
3. Je moet de uitgangen erachter zetten

Wat is de stam van het werkwoord 'marcher'?

Wat is de stam van het werkwoord 'danser'?

Wat is stap 2 bij werkwoorden op -ER

1. niks
2. -ER eraf halen
3. de uitgangen er bij plakken
4. bepalen wat het onderwerp is van de zin

Ezelsbruggetjes

je cherchE

tu cherchES

il cherchE / elle cherchE / on cherchE

nous cherchONS

vous cherchEZ

ils/elles cherchENT

Een 

ESkimo

Eet

ONS

EZeltje 

ENTerecht

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord 'parler' naar de juiste persoon.

je

tu

il / elle / on

nous

vous

ils / elles

parle

parlez

parlons

parlent

parle

parles

Werkwoorden op ER
Elle regard...

1. e
2. es
3. ons
4. ez

Werkwoorden op ER
Nous trouv...

1. e
2. es
3. ons
4. ez

Werkwoorden op ER >
tu regard...

1. e
2. es
3. ons
4. ez

Werkwoorden op ER >
elles cherch...

1. e
2. es
3. ons
4. ent

Wat is de passé composé?

Wat is de Passé Composé?

1. toekomende tijd
2. tegenwoordige tijd
3. verleden tijd

Hoe maak je de Passé Composé?

1. avoir + voltooid deelw.
2. être + voltooid deelw.
3. avoir of être + voltooid deelw.

Welke is GEEN Passé Composé?

1. il parle
2. ils ont parlé
3. j'ai parlé
4. nous avons parlé

Wat is de PASSÉ COMPOSÉ van
'je parle'?

1. j'ai parlé
2. j'ai parler
3. je parlé
4. je parle

Wat is de PASSÉ COMPOSÉ van
'je mange'?

1. j'ai manger
2. j'ai mange
3. j'ai mangé
4. je mangé

hij heeft gezongen
(in de passé composé)

1. il a chanté
2. elle a chanté
3. il est chanté
4. il a chante

Passé Composé

Présent

j'ai mangé

il parle

ils ont acheté

je téléphone

vous avez dansé

nous écoutons

vous regardez

Tamara a marché

nous avons trouvé

on cherche

Elisa rencontre

tu as raconté