GT P2 W1 S1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 2

GT P2 Woche 1, Stunde 1

Herzlich Willkommen!

Ga op je plek zitten (plattegrond!)

Pak je boek, pen, schrift

Zet je tas op de grond

Aandacht

Heute

• Planung Periode 2
• Lernziele
• Wiederholung Periode 1
  
• Selbständige Arbeit
• Check
• Hausaufgaben

Planung Periode 2

• Sprechen, Schreiben, Lesen, Hören
• Schrijftoets
• Buch 1 + extra (schrijf)opdrachten 

Lernziele (= lesdoelen)

• Ik kan vertellen wanneer ik in het Duits een hoofdletter gebruik.
• Ik kan uitleggen welke klinkers in het Duits een Umlaut kunnen krijgen en welk effect een Umlaut heeft.
• Ik ken de Duitse vraagwoorden en kan deze in een zin gebruiken.
• Ik ken het alfabet en kan Duitse woorden spellen.
  

Hoofdletters

Hoofdletters

• Aan het begin van een zin
• Bij voornamen en achternamen
• Bij namen van steden en landen
• Bij zelfstandige naamwoorden (ook midden in een zin!)

Wel of geen hoofdletter?

1. das pferd
2. das Pferd

Wel of geen hoofdletter?

1. die stadt
2. die Stadt

Wel of geen hoofdletter?

1. zehn
2. Zehn

Wel of geen hoofdletter?

1. Du hast
2. Du Hast

Wel of geen hoofdletter?

1. Deutschland
2. deutschland

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
ich habe einen hund und eine katze

1. ich
2. ich, hund
3. ich, hund, katze
4. ich, habe, hund, katze

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
das pferd galoppiert in der reithalle

1. das
2. das, pferd, galoppiert
3. das, pferd, der
4. das, pferd, reithalle

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
meine großeltern wohnen in ede

1. meine, großeltern, wohnen
2. meine, großeltern, ede
3. meine, ede
4. meine

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
meine mutter ist 52 jahre alt

1. meine, mutter, jahre
2. meine, alt
3. mutter, jahre
4. meine, mutter, jahre, alt

Umlaut

Umlaut

• In Nederland bekend als 'trema'
• Komt voor bij klinkers: a, o, u, au (Auto)
• Verandert uitspraak + betekenis van woorden
• schon - schön
• Vater - Väter
• Maus - Mäuse
• Kuchen - Küchen

Vraagwoorden

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!

hoe?

waar?

waarvandaan?

wat?

wie?

wanneer?

wann?

woher?

wie?

wo?

Was?

wer?

Kies het goede vraagwoord:
... heißt du?

1. Wer
2. Was
3. Wann
4. Wie

Welke vraagwoorden zijn juist vertaald (D = NL?)

1. was = wat?
2. wie = waar?
3. wohin = waar...vandaan?
4. wann = waarom?

Welke vraagwoorden zijn juist vertaald (NL = D?)

1. waar = wo?
2. was = wie?
3. wie = wann?
4. waar... vandaan = wohin?

Vul het juiste vraagwoord in:
____ fährt der Zug ab?

1. wie
2. wann
3. wohin
4. wie lange

Vul het juiste vraagwoord in:
____ finde ich den Supermarkt?

1. wo
2. wann
3. wohin
4. wie

Vul het juiste vraagwoord in:
____ lange dauert die Bahnfahrt?

1. wie
2. wann
3. wohin
4. wo

Vul het juiste vraagwoord in:
____ kostet eine Fahrkarte?

1. wo
2. wann
3. wohin
4. was

Vul het juiste vraagwoord in:
____ fährt der Zug?

1. wo
2. was
3. wohin
4. wie

Selbständige Arbeit

• Wat: Schritt 2, Aufgabe 3 + opdrachtenblad van docent
• Hoe: Antwoorden opschrijven in boek of schrift
• Wie: Alleen 
• Tijd: eerste 10 minuten in stilte, daarna fluisterend overleg
• Hulp: Buch 1, aantekeningen, ELO, schoudermaatje, docent
• Onbekende woorden? Gebruik het woordenboek!
• Klaar? Controleer je antwoorden bij de docent!

Check...

Hausaufgaben

Machen/maken:

Schritt 2, Aufgabe 3 en opdrachtenblad. Lever de schrijfopdracht (of een foto daarvan) in. 

Lernen/leren:

Grammatica en woorden Schritt 2, Aufgabe 3