H2 HV Spelling - verleden tijd van zwakke werkwoorden

Persoonvorm verleden tijd 1
verleden tijd van zwakke werkwoorden
1 thavo
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Persoonvorm verleden tijd 1
verleden tijd van zwakke werkwoorden
1 thavo

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
1 huiswerk nakijken en theorie herhalen.
2 persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden bespreken 
3 opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Pak je huiswerk
Kijk samen met de docent het huiswerk na

Slide 3 - Diapositive

Let op: werk met je buurman en luister goed.
(opdracht 7 blz. 253)

Slide 4 - Diapositive

Doel van deze les: je kunt de zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn werkwoorden?

Slide 6 - Question ouverte

Werkwoorden 
  • doe-woorden
  • kunnen in drie tijden staan: tegenwoordige, verleden en voltooide tijd

Slide 7 - Diapositive

Verleden tijd
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden, denk je?

Slide 9 - Question ouverte

Persoonsvorm 
verleden tijd
  • Sterke werkwoorden:
    veranderen van klank
    (ik geef > ik gaf)
  • Zwakke werkwoorden:
    stam+te(n)/stam+de(n)
    (ik werkte/ ik speelde)
    't  x-kofschip

Slide 10 - Diapositive

Ezelsbruggetje zwakke ww

- 't ex-kofschip

- taxi-kofschip
- 't sexy fokschaap

- xtc koffieshop


kies het woord dat je het makkelijkst kunt onthouden

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Gebruiksaanwijzing 't ex-kofschip

Stap 1: Kijk naar het hele werkwoord (zwakke ww!)

Stap 2: Haal -en  eraf
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in 't ex-kofschip?

Stap 5: Ja > dan zet je achter de ik-vorm  -te(n)
                Nee > dan zet je achter de ik-vorm -de(n)

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld 
1. Fietsen
2. Fietsen 
3. fiets
4. 's' komt voor in
't ex-kofschip
5. dus de verleden tijd is
(ik) fietste (wij fietsten)

 

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld 
1. voetballen
2. voetballen 
3. voetball
4. 'l' komt niet voor in
't ex-kofschip
5. dus de verleden tijd is
(ik) voetbalde 
(wij voetbalden)

 

Slide 15 - Diapositive

Let op!
verbazen-> = verbaz- 
-z staat niet in '"t ex-kofschip" dus -> +d
 ik verbaasde

doven-> = dov-
-v staat niet in "t kofschip" dus -> hij doofde(n)

Slide 16 - Diapositive

Hoe spel je de verleden tijd?
Ik kook, ik ………….
A
kookte
B
kookde
C
kookten
D
kookden

Slide 17 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd?
Jij rent, jij ………….
A
ren
B
rend
C
rende
D
renden

Slide 18 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd?
Ik raad, ik ………….
A
raad
B
raadt
C
raade
D
raadde

Slide 19 - Quiz

DENK ERAAN:
EERST de ik-vorm
DAARNA  schrijf je -te/-de
MEERVOUD? vergeet de N niet

Ik-vorm = raad  
Ik-vorm+de = raadde
Meervoud = raadden

Slide 20 - Diapositive

Wat is de verleden tijd van:
ik antwoord, ik ...

Slide 21 - Question ouverte

Hoe spel je de verleden tijd?
Jullie praten, jullie ...
A
praten
B
praatte
C
praatten
D
pratte

Slide 22 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd?
Wij verven, wij ………….
A
verfte
B
verfde
C
verften
D
verfden

Slide 23 - Quiz

Maken paragraaf 8 blz. 254
1 klassikaal opdracht 1 in je schrift
2 onderstreep in je boek opdracht 2 (klassikaal)
3 opdracht 3 , 4 en 5 in je schrift

Slide 24 - Diapositive