NS 2A herhaling H5

Herhalen hoofdstuk 5!
Pak je rekenmachine voor de rekenvragen!
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhalen hoofdstuk 5!
Pak je rekenmachine voor de rekenvragen!

Slide 1 - Diapositive

Hoe heet dit hoofdstuk?
A
Snelheid
B
Afstand
C
Bewegen
D
Hoofdstuk 5

Slide 2 - Quiz

Een foto van beweging?
als je een beweging wil laten zien kun je iets filmen, maar je kunt ook een speciale foto maken!

Slide 3 - Diapositive

Hoe heet zo'n speciale foto?
A
flitslampfoto
B
stroboscoopfoto
C
bewegingsfoto
D
afstandfoto

Slide 4 - Quiz

Hoe maak je zo'n stroboscoopfoto?
A
door de sluiter open te laten en constant te verlichten
B
Door een hele reeks fotos snel achter elkaar te maken
C
door de sluiter open te laten en te verlichten met een een vast aantal flitsen
D
Door een video te maken en alle beelden over elkaar te leggen

Slide 5 - Quiz

Stroboscoopfoto maken
Je maakt een stroboscoopfoto op de volgende manier:
  1. maak de ruimte donker
  2. zet de sluiter van de camera constant open
  3. laat een stroboscooplamp (een flitslamp) op een vaste tijdsinstelling flitsen (bijvoorbeeld elke 0,5 seconde)

Slide 6 - Diapositive

Wat zie je hier op de afbeelding?
A
een snelheidsdiagram
B
een afstand,snelheid diagram
C
een plaats,tijd diagram
D
een afstand, tijd diagram

Slide 7 - Quiz

Hoe veel afstand heeft de fietser afgelegd na 10 seconden?
A
4 meter
B
6 meter
C
9 meter
D
13 meter

Slide 8 - Quiz

Hoeveel meter heeft de fietser in totaal gefietst?
A
13 meter
B
14 meter
C
20 meter
D
56 meter

Slide 9 - Quiz

totale afstand
In een afstand, tijd diagram kun je ook de totale afstand vinden.
kijk naar de laatste tijd (hier 20 seconden) en lees af waar het voorwerp dan is. Dit is de totale afstand van de hele beweging.

Slide 10 - Diapositive

Op welke plek ging de fietser het snelst?
A
plek A
B
plek B
C
plek C
D
plek D

Slide 11 - Quiz

Snel of langzaam
In de diagram zie je dat de lijn bij B steiler is dan bij C en A. 
Dat betekent dat de fietser hier het snelst fietste.
Bij D is de lijn zelfs plat, hier staat de fietser stil.

Slide 12 - Diapositive

Snelheid
De auto op de foto hiernaast gaat erg snel
Een slak gaat erg langzaam
De snelheid is hoeveel afstand je in een bepaalde tijd aflegd.

Slide 13 - Diapositive

Wat is de eenheid van snelheid?
A
m of km
B
h of s
C
m/h of km/s
D
km/h of m/s

Slide 14 - Quiz

Eenheid van snelheid
Snelheid meet je in km/h (kilometer per uur) 
Of in m/s (meter per seconde)

Slide 15 - Diapositive

Hoe bereken je de snelheid?
A
snelheid = afstand gedeeld door de tijd
B
snelheid = tijd gedeeld door de afstand
C
snelheid = afstand keer de tijd
D
snelheid = afstand plus de tijd

Slide 16 - Quiz

Snelheid berekenen
(gemiddelde)snelheid= afstand / tijd
(afstand gedeeld door tijd)
(meter / secondes) (kilometer / uren)

Slide 17 - Diapositive

Als de afstand wordt gegeven in meters en de tijd in seconden, wat wordt dan de eenheid van de snelheid?
A
m/s
B
km/h

Slide 18 - Quiz

Jeroen fietst elke dag 11 km naar school. Hij doet hier een half uur over. Wat is zijn gemiddelde snelheid?
A
5,5 km/h
B
22 km/h
C
0,045 km/h
D
11,5 km/h

Slide 19 - Quiz

oplossing:
afstand: 11 kilometer
tijd: 0,5 uur
berekening: 
afstand / tijd = snelheid
11 / 0,5 = 22 km/h

Slide 20 - Diapositive

Een bal rolt in 15 seconden een heuvel van 60 meter af. Wat is de gemiddelde snelheid van de bal?
A
4 m/s
B
0,25 m/s
C
900 m/s
D
75 m/s

Slide 21 - Quiz

oplossing:
afstand: 60 meter
tijd: 15 seconden
berekening:
afstand / tijd = snelheid
60 / 15 = 4 m/s

Slide 22 - Diapositive

Ik ga op vakantie en moet 600 km rijden. Volgens google maps ga ik hier 8 uur over doen. Wat is mijn gemiddelde snelheid?
A
4800 km/h
B
75 km/h
C
0,013 km/h
D
608 km/h

Slide 23 - Quiz

oplossing:
afstand: 600 km
tijd: 8 uur
berekening:
afstand / tijd = snelheid
600 / 8 = 75 km/h

Slide 24 - Diapositive

Jeroen rent in 5 minuten 1 km. Wat is zijn snelheid in m/s?
A
5 m/s
B
0,003 m/s
C
300 m/s
D
3,3 m/s

Slide 25 - Quiz

oplossing:
afstand: 1 km = 1000 m
tijd: 5 minuten = 5 x 60 = 300 s
berekening:
afstand / tijd = snelheid
1000 / 300 = 3,3 m/s

Slide 26 - Diapositive

Hoe moet je m/s omrekenen naar km/h?
A
aantal m/s keer 3,6
B
het aantal m/s gedeeld door 3,6

Slide 27 - Quiz

Hoe moet je km/h omrekenen naar m/s?
A
het aantal km/h keer 3,6
B
het aantal km/h gedeeld door 3,6

Slide 28 - Quiz

Als Jeroen 3,3 m/s rent, hoeveel km/h is dat? (rond je antwoord af op een heel getal)
A
1 km/h
B
5 km/h
C
12 km/h
D
21 km/h

Slide 29 - Quiz

oplossing:
vraag: van m/s naar km/h
snelheid in m/s: 3,3
berekening: m/s x 3,6
3,3 x 3,6 = 11,88 
afgerond 12 km/h


Slide 30 - Diapositive

Als een scooter optrekt en wegrijd gaat hij steeds harder rijden. Hoe noem je zo’n beweging?
A
Een vertraagde beweging
B
Een versnelde beweging
C
Een beweging met constante snelheid

Slide 31 - Quiz

Wat voor soort beweging zie je hier in de grafiek?
A
Een vertraagde beweging
B
Een versnelde beweging
C
Een beweging met constante snelheid

Slide 32 - Quiz

Hoe ziet de grafiek van een beweging met een constante snelheid eruit?
A
Een lijn die steeds steiler wordt
B
Een lijn die steeds vlakker wordt
C
Een rechte lijn

Slide 33 - Quiz

Wat is reactietijd?
A
De tijd tussen remmen en stilstaan
B
De tijd tussen zien en stilstaan
C
De tijd tussen zien en beginnen met remmen
D
De tijd voordat je iets ziet

Slide 34 - Quiz

Wat is de reactieasfstand?
A
De afstand die je aflegt tijdens de reactietijd
B
De afstand tussen jou en dat waar je op reageert
C
De afstand die je aflegt tijdens het remmen
D
De afstand die je nodig hebt om stil te staan

Slide 35 - Quiz

Reactietijd en reactieafstand
  • Reactietijd is de tijd tussen het zien van iets en het beginnen met remmen
  • Meestal tussen de 0,7 en 1,0 seconden 
  • De auto rijdt in deze tijd door met dezelfde snelheid
  • De afstand die de auto nog aflegt noemen we de reactieafstand
  • De reactieafstand bereken je met:
  • Snelheid (in m/s) x reactietijd (in s)

Slide 36 - Diapositive

Wat is de remweg?
A
De afstand die je aflegt tijdens het reageren
B
De afstand die je aflegt tijdens het remmen tot stilstaan
C
De afstand die je aflegt van reageren tot stilstaan
D
Het spoor dat remmende banden maken op de weg

Slide 37 - Quiz

Wat kan ervoor zorgen dat de remweg langer is?

Slide 38 - Question ouverte

Wat is de stopafstand?
A
De afstand van remmen tot stilstaan
B
De afstand van reageren tot stilstaan
C
De afstand van zien tot stilstaan
D
De lengte van de auto + de remweg

Slide 39 - Quiz

Stopafstand
  • De stopafstand is de afstand van het zien tot het stilstaan 
  • Je berekent de stopafstand met:
  • Reactieafstand + remweg
  • De reactieafstand moet je zelf berekenen, de remweg krijg je in de vraag of lees je af uit een tabel of grafiek

Slide 40 - Diapositive

Dat was het!
Volgende week dinsdag 21 mei de oefentoets
Donderdag 23 mei toets!

Slide 41 - Diapositive