1.3 Dierenrijk

1.3 dierenrijk
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

1.3 dierenrijk

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les:
  • Je leert waaruit een dier bestaat
  • Je leert hoe een dierlijke cel er uit ziet
  • Je leert hoe een dier stevig blijft

Slide 2 - Diapositive

Organen
  • Een orgaan is een deel van het lichaam met een eigen taak.

  • Organen die samenwerken aan dezelfde taak vormen een orgaanstelsel.

Slide 3 - Diapositive

Cel - Weefsel - Orgaan- Orgaanstelsel- Organisme


Cel:                        1 "bouwsteen" van een organisme

Weefsel:              Groep cellen met dezelfde bouw en functie

Orgaan:                Deel van organimse met 1 of meer functies

Orgaanstelsel:  Groep samenwerkende organen

Organisme:        Levend wezen

kijk ook goed naar bron 4 in je tekstboek op blz 19


Slide 4 - Diapositive

Dierlijke cel
  1. celmembraan
  2. celkern
  3. cytoplasma

Slide 5 - Diapositive

Spiercel
Bloedcellen
Voorbeeld verschillende cellen

Slide 6 - Diapositive

Skelet
           De stevige delen van een dier, geven stevigheid en bescherming
                                   In je boek staan een aantal voorbeelden.

Inwendig skelet
Uitwendig skelet

Slide 7 - Diapositive

Blauwe vinvis, het grootste dier
pantoffeldiertje, het kleinste dier

Slide 8 - Diapositive

Welke onderdelen tref je zowel aan in een plantaardige cel als een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 9 - Quiz

Welke onderdelen komen voor in een dierlijke cel
A
celwand
B
celkern
C
bladgroenkorrels

Slide 10 - Quiz

Wat is het "cytoplasma"?
A
Het regelcentrum van de cel
B
De vloeistof waarin alle onderdelen van een cel zitten
C
Gel
D
De vloeistof die in organen zit

Slide 11 - Quiz

De stroperige vloeistof in de cel waar veel andere 'onderdelen' in liggen heet .....
A
Bladgroenstof
B
Vacuole
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 12 - Quiz

Delen van een organisme zijn van klein naar groot:
A
cel /orgaan /weefsel/ orgaanstelsel
B
weefsel / cel /orgaan /orgaanstelsel
C
cel / weefsel / orgaan / orgaanstelsel
D
orgaanstelsel / orgaan/ weefsel/ cel

Slide 13 - Quiz

welk weefsel zie je op het plaatje
A
kraakbeen weefsel
B
beenweefsel

Slide 14 - Quiz

Zijn de grote hersenen een orgaan, een organenstelsel of een weefsel?


A
orgaan
B
organenstelsel
C
weefsel

Slide 15 - Quiz

Hoe heet een groep organen die samenwerken?
A
Weefsel
B
Organenstelsel

Slide 16 - Quiz

Een cel is groter dan een weefsel
A
Onjuist
B
Juist

Slide 17 - Quiz

In welke tekening is een weefsel aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 19 - Quiz


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 20 - Quiz


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 21 - Quiz

Een tor heeft een...
A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet

Slide 22 - Quiz

Wat voor skelet heeft dit dier?
A
Inwendig skelet
B
Uitwendig skelet
C
Geen skelet
D
Naalden tussen de cellen

Slide 23 - Quiz

Lees nu paragraaf 4 (Bacteriën en schimmels) en maak de opdrachten, een mindmap of een samenvatting

Slide 24 - Diapositive