Herhalingsles thema 3 30/1

Herhaling
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem een voorbeeld uit jouw cultuur.
Denk bijvoorbeeld aan: kleding, waarden,
normen, muziek, feesten, tradities.

Slide 2 - Carte mentale

Wat zijn overeenkomsten en verschillen die genoemd worden?

Bespreek, door een koppeling te maken naar voorgaande slides dat deze dingen worden aangeleerd en afhankelijk zijn van jouw cultuur, opvoeding, omgeving, waarden/normen. 
Cultuurelementen:
Zijn de belangrijkste onderdelen van een cultuur.

3 soorten cultuurelementen:
Verstand
Hoe je samenleeft
Zichtbare dingen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen cultuurelement?
A
Huidskleur
B
Taal
C
Tradities
D
Dansen

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

De McKroket is een voorbeeld van ...
A
cultuurverspreiding
B
cultuurvermenging

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op de foto hiernaast is overduidelijk sprake van
A
cultuurvermenging
B
cultuurverspreiding
C
cultuur elementen
D
cultuur dansen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de cultuurelementen naar het juiste vak.
Amerikanisering
Andere manier van cultuurvermenging
Nederlands cultuurelement
Moskee
Rapmuziek
Cheeseburgers
Elfstedentocht
Judo
Stokbrood
Sushi
Rembrandt

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Koppel de voorbeelden aan de juiste cultuurelement
vuurwerk afsteken
Christendom
Nederlands
Oliebollen bakken
Islam
Turks
Taal
Godsdienst
Gewoonten

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

CORNELL-SAMENVATTING
  • Vul het onderwerp van de les in
  • Vul de datum in 
In tekst 3.2.2 heb je geleerd dat je de wereld kan indelen in cultuurgebieden. Zo hoort Nederland bij de westerse cultuur. Toch is het niet zo makkelijk als soms wordt beschreven. Misschien voel jij je helemaal niet verbonden met deze westerse cultuur, of ken je mensen die een andere culturele achtergrond hebben en in Nederland wonen. Dat is ook niet zo gek, want Nederland is een multiculturele samenleving. Dat betekent dat er veel mensen met verschillende culturele achtergronden in één land wonen.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

bij welk cultuurgebied hoort Nederland
A
Afrikaans cultuurgebied
B
Islamitisch cultuurgebied
C
Latijns-Amerikaans cultuurgebied
D
westers cultuurgebied

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een cultuurgebied is een
A
Gebied met verschillen in een cultuur
B
Gebieden die bij de evenaar liggen
C
Gebied met overeenkomsten in een cultuur
D
Gebied in Zuid-Oost Azië

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Multiculturele samenleving
Multiculturele samenleving

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Multiculturele samenleving
A
Mensen uit het buitenland die in Nederland komen werken.
B
Een samenleving met vele verschillende culturen bij elkaar.
C
De verplichting voor buitenlanders om een cursus Nederlands en maatschappijoriëntatie te volgen en een diploma hiervoor te halen.
D
Mensen met tenminste één niet in Nederland geboren ouder.

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

H2 De Grieken en Romeinen

Tijdvak: Grieken en Romeinen

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is geen Griekse god?
A
Jupiter
B
Zeus
C
Hermes
D
Hades

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Griekse goden
A
zien eruit als mensen
B
zien eruit als monsters
C
zien eruit als dieren
D
zien eruit als geesten

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit welk tijdvak dateert de Olympische Spelen?
A
tijd van jagers en verzamelaars
B
tijd van Grieken en Romeinen
C
tijd van monniken en ridders
D
tijd van ontdekkers en hervormers

Slide 20 - Quiz

De Grieken zijn de stichters van de Olympische Spelen.

--> toelichting in video volgende dia.

De eerste officiële Spelen worden in 776 voor Christus gehouden in de stad Olympia in Griekenland. Het doel van de Spelen is het vereren van de god Zeus. Daarom worden de eerste Olympische Spelen bij de tempel van Zeus gehouden.

Vanaf de eerste Spelen in 776 tot en met 724 voor Christus staat er alleen hardlopen op het programma. Hierna komen er andere sporten bij zoals boksen, worstelen, verspringen, speerwerpen, discuswerpen, paardenrennen. Ook de pentatlon doet zijn intrede. Dit is een
combinatie van de volgende sporten: worstelen, hardlopen, verspringen, speerwerpen en discuswerpen.

De sporters, alleen mannen, verschijnen tijdens de eerste Spelen naakt aan de startlijn. Getrouwde vrouwen mogen daarom niet in het publiek zitten. De enige uitzondering zijn dus ongetrouwde meisjes die vaak niet ouder dan 14 jaar zijn. Hierdoor zijn niet alleen de
sporters, maar ook het publiek overwegend mannelijk.

Het Christendom wordt in 313 na Christus de officiële religie van het Romeinse keizerrijk. De Romeinse keizer,
Theodosius I, vindt de Olympische Spelen een heidens volksvermaak en schaft het tijdens zijn regeringsperiode af. In 393 na Christus komt er na 1.170 jaar een eind aan de klassieke Olympische Spelen. 
Zijn de Olympische spelen in het oude Griekenland ontstaan?
A
Ja
B
Nee
C
weet ik niet
D
geen idee

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom heette de Olympische spelen de Olympische spelen?
A
Vernoemd naar de stad Olympia
B
Omdat het in China is
C
De hoofdstad van China heet ook zo.
D
Gewoon omdat het kan.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat waren de 'brood en spelen'
A
Gratis voedsel voor alle armen in de stad
B
Middel om de bevolking rustig te houden
C
Gladiatoren die vochten voor een vrouw
D
Training voor Romeinse soldaten voordat ze oorlog gingen voeren

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het Christendom?
A
Geloof in meerdere goden
B
Geloof in Griekse goden
C
Geloof in de goddelijkheid van de keizer
D
Geloof in 1 God volgens de leer van Jezus Christus

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

ONTSTAAN CHRISTENDOM
  • Christendom is ontstaan uit het Jodendom.
  • Jezus Christus is het belangrijkste in het christendom.
  • Zijn verhaal staat in de Bijbel.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De Romeinse goden ...
A
Waren hetzelfde als de Griekse goden.
B
Leken op Griekse goden met nieuwe naam.
C
Waren helemaal anders dan de Griekse goden.
D
Romeinen hadden geen goden.

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cultuur bestaat uit:
A
normen, waarden gewoonten
B
normen, waarden, gewoonten en tradities
C
waarden, normen en tradities
D
normen, waarden, gewoonten en gedragsregels

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 28 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Norm of waarde?
Bidden voor het eten.
A
Norm
B
Waarde

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn het normen of waarden?
eerlijkheid
A
norm
B
waarde

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn het normen of waarden?
geduld
A
norm
B
waarde

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Norm of waarde?
Respect
A
Norm
B
Waarde

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Norm of waarde?:
Stelen is verboden
A
Norm
B
Waarde

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Norm of waarde?
Vriendelijkheid
A
Norm
B
Waarde

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Norm of waarde?:
Vrijheid
A
Norm
B
Waarde

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 36 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is migratie?
A
Je land verlaten om in een ander land te gaan wonen
B
Een land binnenkomen om er te gaan wonen
C
verhuizen naar een andere woonplaats
D
Op hetzelfde adres blijven wonen

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als je gaat emigreren wil dat zeggen dat:
A
Je uit een land vertrekt.
B
Je verhuist omdat het in je eigen land niet veilig is.
C
Je je in een land vestigt.
D
Je gaat verhuizen.

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een opa en oma gaan met pensioen. Zij verhuizen naar de zon, Spanje.
Zij gaan ...
A
Emigreren
B
Immigreren

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik zou best naar een ander land willen emigreren.
A
Eens
B
Oneens

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 41 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions