1. Organismen hanteren homeostase

ORGANISMEN HANTEREN HOMEOSTASE
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
biologieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

ORGANISMEN HANTEREN HOMEOSTASE

Slide 1 - Diapositive

FEEDFORWARD (kennen en kunnen)
  1. Je kunt de opbouw in niveaus van organismen schetsen (cel, weefsel, orgaan, stelsel, organisme.)
  2. Je kunt een onderscheid maken tussen het uitwendig en het inwendig milieu van een organisme.
  3. Je kunt uitleggen wat homeostase is.
  4. Je kunt de relatie tussen een prikkel en een reactie afleiden in voorbeelden.
  5. Je kunt het onderscheid maken tussen fysische en chemische prikkels.
  6. Je kunt het onderscheid maken tussen inwendige en uitwendige prikkels.
  7. Je kunt het onderscheid uitleggen tussen een prikkel, een receptor, een conductor en een effector met een voorbeeld.

Slide 2 - Diapositive

INLEIDING - VOORKENNIS

Slide 3 - Diapositive

Wat is een organisme?
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het kleinste deeltje waaruit een ijzeren staaf bestaat?
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat

Slide 5 - Question ouverte

Welk van deze voorbeelden zijn levende wezens?
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat
A
lavendelstruik
B
salmonellabacterie
C
vliegenzwam
D
ijsbeer

Slide 6 - Quiz

1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat
Wat is het kleinste deeltje waaruit een organisme bestaat?

Slide 7 - Carte mentale

1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat
kleinste niveau
meerdere van dezelfde cellen samen
bevat meerdere soorten weefsels
meerdere organen samen die eenzelfde functie hebben
hoogste niveau
Cel
Weefsel
Organisme
Stelsel
Orgaan

Slide 8 - Question de remorquage

Van cel tot organisme

  • cel (vb. dekcel blad - slijmkliercel)
  • weefsel (vb. dekweefsel blad - klierweefsel)
  •  orgaan (vb. blad - darmen)
  • stelsel (vb. bladerstelsel - spijsverteringsstelsel)
  • organisme (vb. esdoorn - konijn)
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat

Slide 9 - Diapositive

Je lichaam is een thermostaat
  • Wat doet een thermostaat?
  • Hoe werkt de thermostaat?
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat

Slide 10 - Diapositive

1.2 Reacties op prikkels

Slide 11 - Diapositive

Situeren hypothalamus en hypofyse
Doorsnede hersenen
1.1 Voorkennis - je lichaam is een thermostaat

Slide 12 - Diapositive

1.2 Reacties op prikkels

Slide 13 - Diapositive

1.2 Reacties op prikkels
INWENDIG MILIEU LICHAAM
UITWENDIG MILIEU LICHAAM
Maag
Bloed
Luchtpijp
Neusslijmvlies
Vloeistof rond de cellen
Darmen
Urinebuis
Vagina
Baarmoeder

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is een prikkel?
Lees het tekstje op volgende slide en stel een schema op:
prikkel
zintuig
orgaan
reactie
LET OP
LET OP:
  • Prikkel ≠ waarnemen (ruiken, horen, voelen…)
  • Zintuig (zn van waarnemen) ≠ orgaan (waar bevindt dit zintuig zich?)
  • Reactie: altijd met werkwoord formuleren

         Reactie: altijd met werkwoord formuleren


1.2 Reacties op prikkels

Slide 15 - Diapositive

Het is de eerste schooldag. Kim is terecht gekomen in een klas zonder Ella, dé zomerliefde sedert deze vakantie. Wanneer de schoolbel rinkelt, rent Kim de klas uit, op zoek naar Ella. Aan de overkant van de speelplaats ziet Kim haar staan, dus Kim zwaait naar haar en krijgt klamme handen. Wanneer ze elkaar innig omhelzen, ruikt Kim haar heerlijke geur en voelt haar zachte huid.
Simon, een van hun beste vrienden, komt tussenbeide. Hij trekt aan Kims t-shirt. De rand snijdt in het vel, dat doet pijn. Kim geeft Simon een stomp in zijn buik.
Met een veelzeggende lach loopt het drietal de schoolpoort uit...

LET OP
LET OP:
  • Prikkel ≠ waarnemen (ruiken, horen, voelen…)
  • Zintuig (zn van waarnemen) ≠ orgaan (waar bevindt dit zintuig zich?)
  • Reactie: altijd met werkwoord formuleren

1.2 Reacties op prikkels

Slide 16 - Diapositive

Wat is de definitie van een prikkel?
Een prikkel is...
  • een verandering
  • in de omgeving van een organisme
  • in het lichaam van een organisme
  • die tot een reactie kan leiden.
1.2 Reacties op prikkels

Slide 17 - Diapositive

Definitie prikkel
Wat is een uitwendige prikkel? Omschrijf
en geef ook een voorbeeld.
Wat is een inwendige prikkel? Definieer
en geef ook een voorbeeld.
1.2 Reacties op prikkels

Slide 18 - Diapositive

Aard van prikkels 
Wat bestudeert de chemie?
Wat bestudeert de fysica?

  • Chemische prikkels: chemische stoffen (geurstoffen aanwezig in de lucht en smaakstoffen aanwezig in voedsel/drank)
  • Fysische prikkels: drukverschillen en energieverschillen
1.2 Reacties op prikkels

Slide 19 - Diapositive

PROEF
  1. Iemand komt geblinddoekt naar voor.
  2. De leerkracht laat papiersnippers op de uitgestrekte hand vallen.
  3. De proefpersoon zegt telkens 'ja' wanneer hij/zij een snipper op de hand voelt.

BESLUIT?

DE PRIKKELDREMPELWAARDE = de kleinste intensiteit waarbij een bepaalde prikkel nog wordt waargenomen.
1.2 Reacties op prikkels

Slide 20 - Diapositive

1.2 Reacties op prikkels
Wie weet wat gewenning is?

Slide 21 - Carte mentale

Oefenen: flitskaart - ster
timer
5:00

Slide 22 - Diapositive

Soorten prikkels en hun receptoren: een schema
1.2 Reacties op prikkels

Slide 23 - Diapositive

ALGEMEEN SCHEMA
1. prikkels
2. receptoren
sensorische zenuw
3. conductoren
motorische zenuw
4. effectoren
5. reactie
1.2 Reacties op prikkels

Slide 24 - Diapositive

Oefenen: flitskaart - ster
timer
5:00

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Lien

Begrippen
  1. prikkel = de verandering in de omgeving of in het lichaam van een organisme die tot een reactie kan leiden
  2. prikkeldrempelwaarde = de kleinste intensiteit waarbij een prikkel nog kan worden waargenomen
  3. gewenning = wegvallen van de prikkel voor een organisme omdat er geen verandering meer optreedt
  4. receptor = cel die in staat is om een bepaalde prikkel te registreren
  5. conductor = cellen/structuren die informatie geleiden (onder de vorm van elektrische impulsen)
  6. sensorische zenuw = zenuw die informatie vanuit de receptoren (naar het centraal zenuwstelsel - de hersenen en het ruggenmerg) geleidt
  7. motorische zenuw = zenuw die informatie vanuit de hersenen/het  ruggenmerg naar de effectoren brengt
  8. effectoren = cellen/structuren in het lichaam die een reactie mogelijk maken (spieren en klieren)

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien