4.7 Grammatica les 2 2KGT

  • Werkboek en pen/potlood op tafel
  • Je woordpuzzel op tafel
4.7 Grammatica
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

  • Werkboek en pen/potlood op tafel
  • Je woordpuzzel op tafel
4.7 Grammatica

Slide 1 - Diapositive

  • Hoofdstuk toets maandag 11 maart
      - lezen
      - woorden
      - grammatica
      - spelling
Hoofdstuk 4

Slide 2 - Diapositive

  • Herhalen we de geleerde woordsoorten.
  • De woordsoorten aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv).
4.7 Grammatica
In deze paragraaf leer je:

Slide 3 - Diapositive

  • b. Wat voor een winterjas moet je aanschaffen en welke broek past daarbij?

  •      vrv   vz     lw     zn        hww  psv    zww               vrv   znw zww
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65

Slide 4 - Diapositive

  • c. Weet   je  wat voor een 'Capsule Wardrobe' voor   je   kan betekenen?

  •     zww  psv  vrv   vz    lw                  zn               vz  psv   hww    zww
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65

Slide 5 - Diapositive

  • d. Die bevat 37 belangrijke kledingstukken, meer heb   je niet nodig.

  •     av   zww  htw   bn               zn                            zww psv
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65

Slide 6 - Diapositive

  • e. Deze kledingstukken combineer je steeds op een andere manier.

  •     av         zn                        zww    psv     -      vz  lw     bn        zn
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65

Slide 7 - Diapositive

  • f. Op die manier draag je je kleding veel bewuster.

  •  vz   av         zn  zww    psv     -      vz  lw     bn        zn
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65

Slide 8 - Diapositive

4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
persoonlijk voornaamwoord
psv
ik, je, u, hij, haar, het, ons, wij, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
hoofdtelwoord
htw
één, drie, honderdtwintig, veel, weinig
rangtelwoord
rtw
eerste, tweede, middelste, laatste
timer
1:00

Slide 9 - Diapositive

4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
hulpwerkwoord
hww
Het helpt een zelfstandig werkwoord. Er staat in de zin één of meerdere werkwoorden.
hebben, zijn , moeten, kunnen, willen
zelfstandig werkwoord
zww
Het heeft geen ander werkwoord nodig. Er staat in de zin maar één werkwoord.
fietsen, rennen, spelen, schrijven, afronden
Bijzondere woordsoorten
Ik voetbal morgen tegen ADO.
Ik ga morgen tegen ADO voetballen.

Slide 10 - Diapositive

4.7 Grammatica - de woordsoorten
Wat moet je weten/kennen
  • Op de toets worden de woordsoorten en de
     afkortingen gegeven.
  • Jij moet natuurlijk wel weten, welke woordsoort
     bij welk woord hoort!

Slide 11 - Diapositive

  • Wie heeft er last van kledingkeuzestress?
  •           zw        zn    vz         zn
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 12 - Diapositive

  • maak opdracht 1 op blz. 65 (de eerste zin samen)
  • Lees de leertekst op aanwijzend voornaamwoord op blz. 66
  • Maak opdracht 3 en 4 op blz. 66
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

  • Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen.
     deze tafel (de), die docent (de), dit bord (het), dat boek (het).
     Vaak staat het dan voor een zelfstandig naamwoord.

  •  Het kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden.
      Het wijst dan terug naar iets wat eerd genoemd is.

      'Mooie sneakers, die wil ik wel hebben!'

4.7 Grammatica
Leertekst  Aanwijzend voornaamwoord blz. 66

Slide 14 - Diapositive

  • Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of ding.

  • Wie is het? Wat is er aan hand?
     Wat voor een huis woon je? Welke vrucht wil je? 

  • Vragend voornaamwoord staat vaak voor in de zin, maar kan ook in het
      midden van de zin staan.
      Om welke drie jongens gaat het?
4.7 Grammatica
Leertekst  Vragend voornaamwoord blz. 68

Slide 15 - Diapositive

  • maak opdracht 3, 4, 6, 7 en 8 op blz. 67 - 69.
  • Klaar werk aan je fictiedossier
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 16 - Diapositive

  • aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv).
4.5 Woorden
Vandaag geoefend/geleerd

Slide 17 - Diapositive

Moeilijke-woorden wijzer

Slide 18 - Diapositive

- Maak de woordpuzzel. 
- Welke 'afleiding' hoort bij de zin?
- Gebruik de leertekst op bladzijde 57.
Even herhalen woorden hoofdstuk 4
timer
1:00

Slide 19 - Diapositive