practise theme 4

oefenen voor toets
Je gaat zelfstandig door de opdrachten heen.
Je oefent alle grammatica van theme 4!
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

oefenen voor toets
Je gaat zelfstandig door de opdrachten heen.
Je oefent alle grammatica van theme 4!

Slide 1 - Diapositive

Present simple vs Present continuous

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Look at the words below. Which ones are signal words for the Present Simple and which ones are signal words for the Present Continuous?
Present Simple
Present Continuous
Right now
Today
Never
This moment
Often
Every week

Slide 6 - Question de remorquage

Present Simple or Continuous?
Look! He ___ (leave) the house.

Slide 7 - Question ouverte

Present Simple or Continuous?
She usually ___ (walk) to school.

Slide 8 - Question ouverte

Present Simple or Present Continuous?
Ronald ___ (put) food in the oven right now.

Slide 9 - Question ouverte

Present Simple or Present Continuous?
My dad ___ (not work) in the office every day.
(Geen afkorting gebruiken!)

Slide 10 - Question ouverte

Present Simple or Present Continuous?
My dad ___ (not solve) a crossword puzzle every day.
(Geen afkorting gebruiken!)

Slide 11 - Question ouverte

Present simple & present continuous
Look! That girl ..... (skate) really well.

Slide 12 - Question ouverte

Present Simple / Present Continuous

Jack ____ (not like) walking home in the rain. (geen afkorting)

Slide 13 - Question ouverte

Present Simple / Present Continuous

Where ___ you ___ (stay) at the moment?

Slide 14 - Question ouverte

present simple & present continuous

We usually .... (try) to eat healthy.

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Lien

Slide 17 - Lien

lidwoord
a    /     an /    the  /    of helemaal geen lidwoord

Slide 18 - Diapositive

Articles
In het Nederlands: lidwoorden.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een znw zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 19 - Diapositive

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 20 - Diapositive

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 21 - Diapositive

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.


 

Slide 22 - Diapositive

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 23 - Diapositive

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 24 - Quiz

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 25 - Quiz

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 26 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 27 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 28 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 29 - Quiz

a of an?
.... ear
A
a
B
an

Slide 30 - Quiz

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 31 - Quiz

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Lien

Slide 34 - Lien

Slide 35 - Lien

imperative
gebiedende wijs 
(bijvoorbeeld: doe de deur dicht, kijk naar rechts, etc)

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Lien

Slide 39 - Lien

Klaar?
- je mag nog onderdelen oefenen die je wellicht lastig vindt.
Vraag mij (je docent) om hulp.
- je mag ook verder gaan met het leren van de stones en/of woorden van theme 4 (dit kan online met slim stampen).

Slide 40 - Diapositive