30/9 Werkwoordspelling De Brug + H1-6 2h

vrijdag 30/9 2h

  • WERKWOORDSPELLING
  • Herhalen H5: uitleg pv in samengestelde zinnen 
  • uitleg Spelling H6 
  • maken blz. 196 opdracht 1,2 en 5
  • uitleg presentatie leesboek 
  • lezen elkaars misdaadverhaal-> feedback op dinsdag
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

vrijdag 30/9 2h

  • WERKWOORDSPELLING
  • Herhalen H5: uitleg pv in samengestelde zinnen 
  • uitleg Spelling H6 
  • maken blz. 196 opdracht 1,2 en 5
  • uitleg presentatie leesboek 
  • lezen elkaars misdaadverhaal-> feedback op dinsdag

Slide 1 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zin
Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm
-  Hij legt zijn telefoon weg ( pv= legt) 
  
Samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat eigenlijk uit verschillende losse zinnen die een geheel vormen.
- Karin gooit met haar telefoon en Meike slaat Jan  ( pv: gooit, slaat) 

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm in samengestelde zin  

  • Zet de zin in een andere tijd

Ariane vertelt dat ze een prijs heeft gewonnen.
Ariane vertelde dat ze een prijs had gewonnen.

Slide 3 - Diapositive

H6 Gebeurt of gebeurd?
PVTT of VDW?
Wat is er gebeur  ?
Wat gebeur er nu  ?
Soms klinken de pvtt en het vdw hetzelfde. Gebruik de tijdproef om de pv in de zin op te zoeken.
bv. Hij (vertellen).... een mooi verhaal. pv? - > ik vorm+ t
Hij heeft een mooi verhaal (vertellen)...-> geen pv, dus langer maken.

Slide 4 - Diapositive

maken Spelling H6
  • WERKWOORDSPELLING
  • samen blz. 196 opdracht 1
  • maken opdracht 2 en 5 + nakijken

Slide 5 - Diapositive

Feedback misdaadverhaal lezen
  • Ga naar de ELO
  • Kijk onder 'status'
  • tijd over: spannend verhaal aan elkaar laten lezen

Slide 6 - Diapositive

Werken aan huiswerk
  • maken blz. 196 opdracht 1  (2 en 5-> volgende week verder)
  • misdaadverhaal afschrijven -> voor woensdag inleveren (zie deadline ELO)

Slide 7 - Diapositive

H2. Engelse werkwoorden:
  • spel je als de (zwakke) Nederlandse werkwoorden: 
  • ik-vorm + t bij persoonsvorm bv. hij stalkt
  • te(n) of de(n) in verleden tijd erachter bv. hij stalkte
  • Noteer eerst altijd de ik-vorm van het werkwoord, kijk dan of er nog iets achter moet
  • belangrijk: de Engelse uitspraak moet blijven bestaan! bv. passen-ik pass, want ik pas is van een ander werkwoord.

Slide 8 - Diapositive

Engelse werkwoorden in NL (1)
Engelse ww vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse ww. 

Voorbeeld: 

hele ww
ik-vorm
tt
vt
vdw
rugbyen
rugby
jij rugbyt
rugbyde
gerugbyd
skippen
skip
jij skipt
jij skipte
geskipt

Slide 9 - Diapositive

Engelse werkwoorden in NL (2)
Sommige ww houden de e, vanwege de uitspraak. 
Voorbeeld: 

hele ww
ik-vorm
tt
vt
vdw
skaten
skate (skat)
jij skatet
skatete
geskatet
gamen
game (game)
jij gamet
jij gamede
gegamed

Slide 10 - Diapositive

Engelse werkwoorden in NL (3)
Sommige ww zijn 'vernederlandst': je krijgt een dubbele klinker. 
Voorbeeld: 

hele ww
ik-vorm
tt
vt
vdw
bingoën
bingo
jij bingoot
bingoode
gebingood
scoren
scoor
jij scoort
scoorde
gescoord

Slide 11 - Diapositive

Engelse werkwoorden in NL (4)
De dubbele eindmedeklinker verdwijnt ook als het woord is 'vernederlandst'. Dit als de uitspraak goed blijft. 
Voorbeeld: 

hele ww
ik-vorm
tt
vt
vdw
crossen
cros
crost
croste
gecrost
stressen
stres
strest
streste
gestrest

Slide 12 - Diapositive

nakijken
  •  blz. 69 opdracht 2 en 3 (of 1 en 2 - 2Hd)

Slide 13 - Diapositive

H3 Lastige werkwoordsvormen

Slide 14 - Diapositive

Lastige werkwoordsvormen: -d of -dt?
VORM
WANNEER?
VOORBEELD
stam (ik-vorm
ik ervoor, ik erachter. jij/je
ik loop, loop ik, loop jij
stam + t (hij-vorm)
hij ervoor, hij erachter, andere enkelvoudsvormen
hij loopt, loopt hij, jij loopt, men loopt
hele ww
meervoudsvormen
wij lopen, zij lopen
Gebiedende wijs (ik-vorm)
bevel
Loop nu naar school!

Slide 15 - Diapositive

maken Spelling H3 blz. 100

  • samen blz. 100 opdracht 1
  • zelfstandig: opdracht 2 en 5 + nakijken
  • maken Spelling H4 (blz. 132)
  • opdrachten t/m opdracht 4 op digitale methode-> huiswerk 22/9

Slide 16 - Diapositive

Geen persoonsvorm?
  • voltooid deelwoord (vd)->(pv is vorm van zijn/hebben/worden)d of t? -> langer maken of 't sexy fokschaap gebruiken
  • onvoltooid deelwoord (od) -> eindigt altijd op d (bv. lachend )
  • infinitief (inf) -> is altijd hele werkwoord (woordenboekvorm)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn) -> schrijf je altijd zo kort mogelijk, tenzij de uitspraak niet meer klopt. bv. de gehate man

Slide 17 - Diapositive

10 quizvragen Engelse werkwoorden

Slide 18 - Diapositive

Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste woord in.
Hij....(skypen) me als ik weg ben.
A
skypt
B
skypd
C
skypet
D
skyped

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste woord in. Gelukkig.(deleten)....zij gisteren de mislukte foto.
A
deleet
B
deletet
C
deleette
D
deletete

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 22 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 23 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 24 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 25 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 26 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 27 - Quiz

Engelse werkwoorden. Kies de juiste vorm: Hij...(gamen) gisteren veel.
A
gamde
B
gamte
C
gamede
D
gamedede

Slide 28 - Quiz

maken in werkboek

  • maken Spelling H2 blz. 68 opdracht 1 samen
  • zelfstandig maken opdracht 2 en 3
  • niet af=huiswerk voor 16/9

Slide 29 - Diapositive

Persoonsvorm ja of nee?
Als je twijfelt hoe je een werkwoord schrijft ,moet je eerst  de persoonsvorm (pv)  opzoeken in de zin. Als het de persoonsvorm is, volg je de regels voor het schrijven van de persoonsvorm. Controleer:
  • tegenwoordige of verleden tijd
  •  zwak of sterk werkwoord (=verandert van klank) 
  • Bij twijfel zwak ww. (tt ): vul je het werkwoord smurfen/lopen in. 
  • Bij twijfel zwak ww. (vt):kijk naar  't sexy fokschaap  (zie hierna)

Slide 30 - Diapositive

't sexy fokschaap 
  • Hele werkwoord - en = de stam
  • Laatste letter van de stam:
    - wel in 't sexy fokschaap > + te (n)
    - niet in 't sexy fokschaap >
    de (n)

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

- persoonsvorm=ik-vorm (+t) enkelvoud
- gebiedende wijs= altijd ik-vorm
- infinitief= hele werkwoord t.t
- voltooid deelwoord= langer maken om te weten of het eindigt op -d of -t
-onvoltooid deelwoord=hele werkwoord eindigend op -d (bv. lachend)
bijvoeglijk naamwoord= schrijf je zo kort mog.

Slide 33 - Diapositive

Test Werkwoordspelling
Hierna volgen 10 vragen. 

Slide 34 - Diapositive

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 35 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 36 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 37 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 38 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 39 - Quiz

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 40 - Quiz

H3

Lastige werkwoorden

Slide 41 - Diapositive

Samengestelde zinnen H5
Zinnen met één of meerdere persoonsvormen.
Piet is vandaag naar school gefietst.
Nadat hij zijn boterham had gegeten, fietste Piet naar school.
Zoek de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten.

Eén persoonsvorm --> enkelvoudige zin
Meerdere persoonsvormen --> samengestelde zin

Slide 42 - Diapositive

Werkwoordspelling
werkwoordspelling

Slide 43 - Diapositive

Werkwoordspelling
Waarom is werkwoordspelling zo belangrijk?

Slide 44 - Diapositive