Spelling B3W2L3

Spelling B3W1L3
woordsoorten, zinsdelen, werkwoorden
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Spelling B3W1L3
woordsoorten, zinsdelen, werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten
Je kent de volgende woordsoorten:
- lidwoord                                                               - telwoord
- zelfstandig naamwoord                               - rangtelwoord
- werkwoord                                                          - voorzetsel
- hulpwerkwoord                                                 - voegwoord
- voltooid deelwoord                                         - persoonlijk voornaamwoord
- bijvoeglijk naamwoord                                  - bezittelijk voornaamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Diapositive

Nieuwe woordsoorten
- Bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is. Het geeft extra informatie.
"Wouter loopt hard." - hard zegt iets over het werkwoord
"Wouter heeft erg lieve ouders." - erg zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Diapositive

'In de oudheid werden koeien of mooie gouden munten als betaalmiddel aanvaard.'
Wat is 'werden' voor woord?
A
zelfstandig naamwoord
B
hulpwerkwoord
C
voltooid deelwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quiz

'In de oudheid werden koeien of mooie gouden munten als betaalmiddel aanvaard.'
Wat is 'gouden' voor woord?
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 5 - Quiz

'In de oudheid werden koeien of mooie gouden munten als betaalmiddel aanvaard.'
Wat is 'mooie' voor woord?
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 6 - Quiz

'In de oudheid werden koeien of mooie gouden munten als betaalmiddel aanvaard.'
Wat is 'betaalmiddel' voor woord?
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 7 - Quiz

'In de oudheid werden koeien of mooie gouden munten als betaalmiddel aanvaard.'
Wat is 'aanvaard' voor woord?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Zinsdelen
Je kent de volgende zinsdelen:
- onderwerp
- persoonsvorm
- lijdend voorwerp

Nieuw zinsdeel:
- bepaling van plaats.

Slide 9 - Diapositive

Nieuwe zinsdelen
Nieuw zinsdeel: - bepaling van plaats.
Stel de vraag: 
* waar + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)
Voorbeeld:
"Hier zie jij het huis in Wenen."
- Waar zie jij het huis?
Antwoord: in Wenen = bepaling van plaats

Slide 10 - Diapositive

'Het lieve meisje heeft gisteren in het café ontbeten.'
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
Het meisje
B
Het lieve meisje
C
café
D
gisteren

Slide 11 - Quiz

'Het lieve meisje heeft gisteren in het café ontbeten.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
A
heeft
B
heeft ontbeten
C
heeft gisteren ontbeten
D
heeft in het café ontbeten

Slide 12 - Quiz

'Daan heeft gisteren een heel mooi meisje ontmoet in de trein'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
Daan
B
gisteren
C
een heel mooi meisje
D
de trein

Slide 13 - Quiz

'Daan heeft gisteren een heel mooi meisje ontmoet in de trein'
Wat is de bepaling van tijd in deze zin?
A
gisteren
B
een heel mooi meisje
C
in de trein

Slide 14 - Quiz

'Daan heeft gisteren een heel mooi meisje ontmoet in de trein.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
A
heeft
B
heeft ontmoet
C
heeft gisteren ontmoet

Slide 15 - Quiz

Werkwoorden

Slide 16 - Diapositive

Schrijf de goede vorm van 'vinden' op.
.......... jij ook dat we tot 5 uur naar school moeten?

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de goede vorm van 'turven' op.
Gisteren ........... hij de streepjes in zijn rekenschrift

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf de goede vorm van 'beantwoorden' op.
Monique .......... de vraag voor de juf. (tt)

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de goede vorm van 'veranderen' op.
Is jouw broer vaak van school ........?

Slide 20 - Question ouverte

Luister naar het dictee en 
schrijf de woorden goed op in je schrift.

Slide 21 - Diapositive

Maak les 3:
opdracht 1 , 2 en 3

Slide 22 - Diapositive