Quiz 7.1 en 7.2 2024

Quiz 7.1 en 7.2
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Quiz 7.1 en 7.2

Slide 1 - Diapositive

Vul het juiste begrip in bij: 3
A
Aardmantel
B
Aardplaat
C
Aardkern
D
Aardkorst

Slide 2 - Quiz

Op welke manier kan er geen aardbeving ontstaan?
A
Gaswinning
B
Onweer en storm
C
Vulkanische activiteit
D
Spanningen bij aardplaten

Slide 3 - Quiz

Waarom wonen er vaak veel mensen rond vulkanen?
A
In de buurt van vulkanen is het altijd warm.
B
In de buurt van vulkanen regent het bijna nooit.
C
In de buurt van vulkanen is de bodem vruchtbaar.
D
In de buurt van vulkanen is het goedkoop wonen.

Slide 4 - Quiz

Het is zeer waarschijnlijk dat we in Nederland een hele zware aardbeving krijgen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Tussen Amerika en Europa zie je de Midden-Atlantische Rug liggen. Hoe is dat gebergte ontstaan?
A
Door het botsen van platen.
B
Door het uit elkaar bewegen van platen.
C
Door het langs elkaar schuiven van platen.
D
Door het uitbarsten van vulkanen.

Slide 6 - Quiz

Plek waar de aardbeving aan het oppervlakte komt, noem je?
A
De bevingshaard
B
Mantel
C
Aardkorst
D
Epicentrum

Slide 7 - Quiz

Zware aardbevingen vinden plaats bij breuklijnen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Welke zinnen zijn waar? Kies de juiste antwoorden.



A Oceaanplaten zijn dikker dan landplaten.
B Oceaanplaten zijn dunner dan landplaten.
C Landplaten zijn zwaarder dan oceaanplaten.
D Landplaten zijn lichter dan oceaanplaten.


A
A en B
B
C en D
C
A en C
D
B en D.

Slide 9 - Quiz

Waar ligt het epicentrum in de figuur?
A
Bij A
B
Bij B
C
Bij de linkerpijl
D
Bij de rechterpijl

Slide 10 - Quiz

Dit deel van de aarde is 5 tot 60 km dik
A
Aardkern
B
Aardkorst
C
Aard Mantel
D
Binnenste Kern

Slide 11 - Quiz

Eigenlijk gebeurden er in 2011 drie rampen achter elkaar in Japan. Wat is de juiste volgorde?

A
1 tsunami, 2 aardbeving, 3 ontploffing kerncentrale
B
1 ontploffing kerncentrale, 2 tsunami, 3 aardbeving
C
1 aardbeving, 2 ontploffing kerncentrale, 3 tsunami
D
1 aardbeving, 2 tsunami, 3 ontploffing kerncentrale

Slide 12 - Quiz

Hoe ontstaat een aardbeving?
A
Doordat aardplaten bewegen.
B
Doordat aardplaten stil liggen.
C
Door de aardkorst die breekt.
D
Doordat er een vloedgolf ontstaat.

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste begrip in bij: 1
A
Aardmantel
B
Aardworm
C
Aardkern
D
Aardkorst

Slide 14 - Quiz

Het plotseling schudden van de
aardkorst noem je....
A
aardbeving
B
breuken
C
aardplaten
D
tsunami

Slide 15 - Quiz

Hoe heet de scheur in het westen van de Verenigde Staten?
A
San Fransisco scheur
B
San Andreas vulkaan
C
San Andreas breuk
D
San Fransisco vulkaan

Slide 16 - Quiz

Waarop kun je zien hoe zwaar een zeebeving of aardbeving is?
A
Schaal van Beaufort
B
Schaal van Rensia
C
Schaal van Yeltzin
D
Schaal van Richter

Slide 17 - Quiz

Magma
Kraterpijp
Lava
Aswolk
Krater

Slide 18 - Question de remorquage

Welke plaat is zwaarder?
A
Oceanische
B
Continentale

Slide 19 - Quiz

Hoe worden de scheuren in de aardkorst genoemd?
A
scheurlijnen
B
lijnen
C
breuklijnen
D
scheurtjes

Slide 20 - Quiz

Wat is het gevolg van deze beweging?
A
Gebergte, vulkanen en aardbevingen
B
Gebergte
C
Vulkanen
D
Aardbevingen

Slide 21 - Quiz

Bekijk de bron hiernaast.
In welk land vinden de meeste catastrofale aardbevingen plaats?
Als je de ligging van een land niet weet, pak je een atlas.

A
Italië
B
Japan
C
Nepal
D
Verenigde Staten

Slide 22 - Quiz

Een aardbeving ontstaat doordat ...
A
een trilling van de aardkorst
B
de aardkorst aan de rand in de oceaan verdwijnt.
C
de platen langzaam afbrokkelen.
D
twee stukken van de aardkorst ronddraaien.

Slide 23 - Quiz

Vulkanen vind je vooral ... een aardkorstplaat.

Wat moet op de stippellijn staan?
A
midden op
B
onder
C
boven op
D
aan de rand van

Slide 24 - Quiz

Wat hoort bij de uitbarsting van een stratovulkaan? Kies het juiste woord.

De druk in de magmakamer is ______
A
zeer hoog
B
niet zo hoog

Slide 25 - Quiz

Lees de stellingen over aardbevingen.

I. Een aardbeving met 2 op de schaal van Richter is een zware aardbeving.

II. Meestal geldt: hoe dichter bij het epicentrum hoe groter de schade.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
Beiden zijn juist.
D
Beiden zijn onjuist.

Slide 26 - Quiz

Wat voor soort vulkaan hoort bij de letter B?
A
Schildvulkaan
B
Stratovulkaan
C
Caldeiravulkaan
D
Mid-oceanische rug

Slide 27 - Quiz

Vul het juiste begrip in bij: 2
A
Aardmantel
B
Aardplaat
C
Aardkern
D
Aardkorst

Slide 28 - Quiz

Waar komen meestal zware aardbevingen voor? Kies de juiste antwoord

A: Bij breuken waar platen uit elkaar schuiven.
B: Bij breuken waar platen langs elkaar schuiven.
C: Bij breuken waar platen botsen.


A
Bij A en C
B
Bij B en C
C
Bij A en B
D
Bij A, B en C

Slide 29 - Quiz

Tsunami is een ander woord voor vloedgolf
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Waarom komen er in Nederland minder natuurrampen voor dan in Japan?
A
Nederland ligt op de grens van platen, Japan niet.
B
Nederland is rijker dan Japan en kan de gevolgen van natuurrampen dus beter beperken.
C
Nederland heeft geluk, Japan heeft pech.
D
Japan ligt dichterbij plaatgrenzen en Nederland niet

Slide 31 - Quiz

Wat meet de Schaal van Richter
A
vulkaanuitbarstingen
B
aardbevingen
C
tsunami's
D
geologische tijdschaal

Slide 32 - Quiz

Hoe komt het dat IJsland vulkanen heeft?
A
Omdat IJsland op een breuklijn ligt.
B
Omdat er zoveel geisers zijn.
C
Omdat IJsland een eiland is.
D
Omdat IJsland zoveel bergen heeft.

Slide 33 - Quiz

En nu?
Bestudeer wat je fout hebt gedaan. 
Leren paragraaf 1 en 2 van AK.
Zet de leerdoelen in vragende vorm. 

Slide 34 - Diapositive