PC 1_nabeschouwing

• Maatschappijwetenschappen
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Wat is een voorbeeld van een fatsoensregel?

1. Stoppen voor het zebrapad
2. Dieren niet mishandelen
3. Op tijd komen
4. Niet dronken in het verkeer

Welk van de volgende zaken is een waarde?

1. Niet discrimineren
2. Gelijkwaardigheid
3. Niet te laat komen
4. Opstaan voor ouderen in de bus

Wat is een belang?

1. Dat wat jij belangrijk vindt
2. De invloed die je uitoefent
3. Iets dat altijd botst
4. Het voordeel dat je ergens van hebt

Wat zijn niet te laat komen, niet discrimineren en opstaan voor ouderen dan wel?

1. Norm
2. Waarde

Wat is geen machtsmiddel?

1. Functie
2. Kennis
3. Geld
4. In je eentje zijn

Wat is een ander woord voor de maatschappij:

1. Belangengroep
2. Sociale omgeving
3. Overheid
4. Samenleving

Welke stelling is juist?
1. Bij maatschappijleer bereid je je voor op deelname aan de samenleving.
2. Maatschappijleer sluit goed aan bij opleidingen in de zorg en bij de politie.

1. Alleen stelling 1 is juist
2. Alleen stelling 2 is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wetsregel?

1. In de bus sta je op voor een zwangere vrouw
2. Bij het concert sluit je achteraan in de rij
3. Je bedankt de leraar na de les
4. Je gaat naar school

Welke stelling is juist?
1. Jouw sociale omgeving wordt gevormd door mensen die je kent en waarmee je dingen samen doet.

2.Maatschappij is een ander woord voor sociale omgeving.

1. Alleen stelling 1 is juist
2. Alleen stelling 2 is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

Wat is een voorbeeld van een wetsregel?

1. Na toiletbezoek je handen wassen
2. Geen afval op straat gooien
3. Op de buitendeuren moeten goede sloten zitten
4. In restaurants geef je een fooi

Een voorbeeld van een groep uit je je sociale omgeving is:

1. Je ouders
2. De politie van je stad
3. Je teamgenoten bij de voetbalclub
4. Je broer en zus

Wat is een goede omschrijving van ‘sociale omgeving’?

1. Mensen die je regelmatig ziet en met wie je dingen samen doet.
2. Mensen die je weinig ziet en met wie je soms dingen samen doet.
3. De mensen in de samenleving die het meest op jou lijken.
4. Iedereen in je contactenlijst op je telefoon.

Welke uitspraak over gedragsregels is juist?

1. Alle gedragsregels worden bepaald door politici.
2. Gedragsregels pas je vaak automatisch toe.
3. Gedragsregels zijn altijd voor iedereen hetzelfde.
4. Als je een gedragsregel overtreedt, ben je ook altijd voor de wet strafbaar.

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het heel duidelijk om een gedragsregel?

1. Je gaat naar school.
2. Automobilisten gaan opzij als er een ambulance aankomt.
3. Iemand die van rechts komt, geef je voorrang.
4. In de bus sta je op voor een zwangere vrouw.

Normen zijn:

1. dingen die mensen belangrijk vinden in het leven.
2. straffen die de overheid oplegt.
3. regels hoe jij en anderen zich moeten gedragen.
4. gevolgen van belangentegenstellingen.

Waarden zijn:

1. oplossingen die in het belang zijn van veel mensen.
2. principes die mensen belangrijk vinden in het leven.
3. de belangen die mensen bij een kwestie hebben.
4. alle ongeschreven regels bij elkaar.

Hieronder staan verschillende waarden.
De waarde ……….. past het beste bij uitgaan.
Welk woord is weggelaten?

1. betrouwbaarheid.
2. gezondheid
3. eerlijkheid
4. ontspanning

Mensen die een relatie hebben, moeten elkaar trouw zijn.
Deze uitspraak is een voorbeeld van een:

1. waarde
2. norm
3. wetsregel
4. belang

Welke norm hoort het meest bij de waarde fatsoen?

1. Je mag niet stelen.
2. Je moet in het donker je fietslicht aandoen.
3. Je laat iemand uitspreken
4. Je mag niet spieken bij een proefwerk.

Bewoners houden acties om hun buurt autovrij te houden.
Hiermee komen zij op voor hun:

1. normen.
2. waarden
3. belangen
4. machtsmiddelen

Wie hebben het meeste belang bij nieuwe snelwegen in de Randstad?

1. Alle Nederlanders
2. Alle Nederlanders met een auto
3. De NS.
4. De overheid.

In een uitgaansgebied zijn ’s nachts veel vechtpartijtjes. Er is dan sprake van een belangentegenstelling tussen:

1. de café-eigenaren onderling.
2. de politie en de burgemeester.
3. de buurtbewoners en de politie.
4. de politie en de daders.

Een docent stuurt je de klas uit. Is dit een voorbeeld van macht?

1. Ja, want een leraar hoort bij de overheid.
2. Ja, want hij beïnvloedt je gedrag.
3. Nee, want alleen de overheid heeft macht.
4. Nee, want macht is gebaseerd op geweld.

De mobiele eenheid maakt gebruik van het machtsmiddel ………. als zij optreedt tegen een groep vechtende voetbalsupporters.
Welk woord is weggelaten?

1. geld.
2. aanzien
3. kennis
4. geweld

Een leraar maakt gebruik van het machtsmiddel ……….. als hij aan leerlingen strafwerk geeft.
Welk woord is weggelaten?

1. Functie.
2. status
3. kennis
4. overtuigingskracht

Al het personeel van een bedrijf staakt voor een hoger loon. Van welk machtsmiddel maken zij gebruik?

1. Functie
2. Aanzien
3. Geweld
4. Aantal

Bij ……………. horen burgemeesters, maar ook politie en andere ambtenaren.
Welk woord of welke woorden kun je hier invullen?

1. vooroordelen.
2. maatschappelijke problemen.
3. de overheid.
4. je sociale omgeving