Samenvatting hoofdstuk 3

Herhaling thema 3
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling thema 3

Slide 1 - Diapositive

Hoe heet het als een advertentie wordt gepresenteerd als artikel?

Slide 2 - Question ouverte

Advertorial
Advertentie 
in een artikel




Is de informatie in een advertorial betrouwbaar?

Slide 3 - Diapositive

Welke signaalwoorden horen er bij een oorzaak-gevolg tekstverband?
A
doordat, daardoor, met als gevolg, waardoor
B
ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot
C
maar, echter, toch, integendeel
D
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie

Slide 4 - Quiz

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 6 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
'Honderd jaar voor het oudst bekende duikpak werd gemaakt, had Leonardo da Vinci
er al een ontwerp voor getekend.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 7 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
'Het ontwerp bestaat uit een platform waar vier mensen op konden zitten.'
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 8 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
'Het succes van Leonardo da Vinci lijkt vooral te komen doordat hij overal verbanden
zag
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 9 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
'Ze moesten schetsen en 'aantekeningen maken' met lichte (houtskool-streken in klein boekje dat je altijd bij je moet hebben.'
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 10 - Quiz


Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van

Slide 11 - Quiz

Signaalwoorden
Er ligt overal sneeuw.

Hij zette een muts op, zodat zijn oren niet zouden bevriezen.
De kinderen rolden een sneeuwbal om een sneeuwpop te maken.

Tekstverband: middel - doel

Slide 12 - Diapositive

Woorden

Slide 13 - Diapositive

Uitdrukking of spreekwoord?

Op zijn strepen staan
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 14 - Quiz

Uitdrukking of spreekwoord?

Het is vijf voor twaalf
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 15 - Quiz

Uitdrukking of spreekwoord?

Ik ga niet over één nacht ijs
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 16 - Quiz

Uitdrukking of spreekwoord?

Ik laat een ballonnetje op
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 17 - Quiz

Uitdrukking of spreekwoord?

Op eieren lopen
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 18 - Quiz

Einde deel 1
Aan de slag met:
-Test jezelfs
-Oefentoets

Samen met mij:
-Werkwoorden (vervolg vorige week)

Slide 19 - Diapositive

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 20 - Quiz

Wat is goed?
1 graf
A
2 graaven
B
2 grafen
C
2 graffen
D
2 graven

Slide 21 - Quiz

Noteer het meervoud van het woord.

oma

Slide 22 - Question ouverte

Noteer het meervoud van het woord.

raam

Slide 23 - Question ouverte

Wat is goed geschreven?
A
coupés
B
coupé's

Slide 24 - Quiz

fiets + hok
A
fietsenhok
B
fietsehok

Slide 25 - Quiz

Noteer het meervoud van het woord.

dvd

Slide 26 - Question ouverte

meisje+schoen
A
meisjesschoen
B
meisjeschoen

Slide 27 - Quiz

maan+schijn
A
manenschijn
B
maneschijn

Slide 28 - Quiz

groente + man =
A
groentenman
B
groenteman

Slide 29 - Quiz

bes + sap =
A
bessensap
B
bessesap

Slide 30 - Quiz

reus + leuk
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 31 - Quiz

zon + stelsel =
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel

Slide 32 - Quiz

deur + klink =
A
deurenklink
B
deureklink
C
deurklink

Slide 33 - Quiz

kat + luik =
A
katteluik
B
kattenluik

Slide 34 - Quiz

beer + hol =
A
berehol
B
berenhol

Slide 35 - Quiz

beer + goed
A
beregoed
B
berengoed

Slide 36 - Quiz

station + straat =
A
stationstraat
B
stationsstraat

Slide 37 - Quiz

rijst + wafel =
A
rijstewafel
B
rijstenwafel
C
rijstwafel

Slide 38 - Quiz

cd+speler =
A
cd speler
B
cd - speler

Slide 39 - Quiz

Aan het werk
-Test Jezelfs
-Oefentoets

Of werken aan je betoog

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Vidéo