Nederlands BBL Les 7 feiten en meningen

Les 7 Feiten en meningen
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Les 7 Feiten en meningen

Slide 1 - Diapositive

Programma/doel van de les
je leert:
wat is een feit
wat is een mening
wat is een argument
 welke signaalwoorden daarbij?

 je oefent met werkwoorden- vervoegen in verschillende tijden

Slide 2 - Diapositive

N.a.v. het huiswerk: geef hieronder kort weer wat je van oefenen in Nieuwsbegrip online vond
en waarom (mening + argument).

Slide 3 - Question ouverte

voorbeelden van feiten

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Vidéo

Argumenten
Een mening onderbouw je met argumenten.
De volgende twee filmpjes leggen dat uit.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Uitleg betoog


Kwestie/vraagstuk/probleem
- Standpunt = mening van de schrijver (voor of tegen)
- Argumenten: waarom heeft de schrijver gelijk?
- Doel = overtuigen

Slide 10 - Diapositive

Opbouw betoog
Inleiding: stelling + standpunt

Middenstuk: argumenten en tegenargumenten

Slot: conclusie

Slide 11 - Diapositive

Oefenen met standpunten en argumenten

Slide 12 - Diapositive

Stelling
Er moet een maatschappelijke dienstplicht komen, waarbij elke
schoolverlater een jaar (betaald)  in de zorg moet werken. 

Slide 13 - Diapositive

Bedenk een argument voor de stelling.

Slide 14 - Question ouverte

Bedenk een argument tegen de stelling.

Slide 15 - Question ouverte

signaalwoorden bij mening
en argument

Slide 16 - Carte mentale

signaalwoorden bij een mening
Ik vind....., omdat
Naar mijn  mening...... ,   want
Het standpunt van Jan is........ 
.... aldus de heer Jansen
Mijn opinie is dat......  , aangezien
Ik ben het daar (niet) mee eens....

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Enkele standpunten en argumenten

Slide 19 - Diapositive

Huiswerk: tekst lezen en opdrachten maken 

in Teams huiswerk 
uniform hygiënisch of afstandelijk.
leestekst
opdracht
woordenschatoefening
Lezen Samengevat blz. 21-23 

Slide 20 - Diapositive

Werkwoorden oefenen/herhalen

Slide 21 - Diapositive

Verleden tijd
Voltooide tijd
Tegen-woordige tijd
Hij beantwoordde de vraag.
De vraag is beantwoord.
Beantwoord je de vraag?
Hij schrijft
Hij schreef
Hij heeft geschreven
Ze is gestart.
Maria startte
gewandeld
wandelde
wandelt

Slide 22 - Question de remorquage

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Diapositive

De kinderen.......... (fietsen) gisteren samen naar de bakker.
A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietstte

Slide 26 - Quiz

Jij ............... mijn bericht heel snel.
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoorden
D
beantwoordden

Slide 27 - Quiz

stam: beantwoord
laatste letter in 't ex kofschip?
NEE.
Dus: de
beantwoordde

Slide 28 - Diapositive

Hij .... (beantwoorden) de telefoon niet, hoe vaak ik hem ook belde.
A
beantwoordt
B
beantwoorde
C
beantwoordde
D
beantwoorden

Slide 29 - Quiz

.......... jij ook al dat de les niet doorging?
A
vermoede
B
vermoedde
C
vermoedden
D
weet niet

Slide 30 - Quiz

werkwoord vermoeden  stam: vermoed
laatste letter in 'ex kofschip?
NEE
Dus: de
vermoedde

Slide 31 - Diapositive

Sterke werkwoorden: veranderen van klank

Slide 32 - Diapositive

Wat is het voltooid deelwoord? 

Het is een werkwoord in een zin.
Het is niet de persoonsvorm.
(Hoe kun je deze vinden?) 
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is. 

Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is of afgelopen. Dit is de voltooide tijd.


Slide 33 - Diapositive

Voltooid deelwoord- zwak ww
  1. Haal -en van het werkwoord af
  2. Zet ge- vooraan het woord
  3. Kijk naar de laatste letter 

Slide 34 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Pakken                               pak                      gepakt
Leggen                              leg                       gelegd
Doden                                dood                   gedood
Hopen                                hoop                   gehoopt
Kussen                               kus                       gekust

Slide 35 - Diapositive

Voltooid deelwoord- je herkent het zo

1. er staat altijd een ander werkwoord bij een voltooid deelwoord  (een vorm van   zijn, hebben, worden)
2. het begint vaak met ge, of be, ver, ont 

Ik BEN geboren
Jij HEBT gewerkt
Ik WORD geknipt
Hij HEEFT verloren

Slide 36 - Diapositive

Ik heb gisteren in de tuin (werken)..
A
gewerken
B
gewerkt
C
gewerkd
D
werkte

Slide 37 - Quiz

Wat is goed?
Hij heeft mij een spannend verhaal... (vertellen)
A
vertelt
B
verteld
C
gevertelt
D
geverteld

Slide 38 - Quiz

Ik heb heel lang (geloven) dat kabouters bestaan.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloven
D
geloofde

Slide 39 - Quiz

Dus: hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Slide 40 - Diapositive

Geef deze les een cijfer, 1 = niet goed, helemaal niet nuttig 10 = helemaal perfect
110

Slide 41 - Sondage