2.2 Een ruime arbeidsmarkt

Hoofdstuk 2
Werkloos
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
Voortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2
Werkloos

Slide 1 - Diapositive

Arbeidsmarkt
Mensen die bij de beroepsbevolking horen hebben een betaalde baan of zijn op zoek naar een betaalde baan.  Deze mensen bieden hun arbeid aan. De beroepsbevolking is dus het aanbod van arbeid.
Arbeidsmarkt is het totaal van vraag en aanbod naar arbeid. 

Als de vraag naar arbeid groot is en het aanbod klein: er is een krappe arbeidsmarkt en weinig werkloosheid. 

Als de vraag naar arbeid klein is en het aanbod groot: er is een ruime arbeidsmarkt en veel werkloosheid.  
Bedrijven & overheid zijn op zoek naar personeel. Zij vragen arbeid.

Slide 2 - Diapositive

H2.2: een ruime arbeidsmarkt

Slide 3 - Diapositive

Waardoor kun je werkloos worden?

Slide 4 - Carte mentale

3

Slide 5 - Vidéo

Een strandtent gaat failliet. Wat voor soort werkloosheid is dit?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 6 - Quiz

Wanneer de mens wordt overgenomen door machines noemen we dit ...werkloosheid
A
Frictie
B
Structureel
C
Machinale
D
Conjuncturele

Slide 7 - Quiz

Hoe ontstaat werkgelegenheid?
Als bedrijven:
  • meer exporteren (verbeteren concurrentiepositie, meer personeel nodig);
  • investeringen doen (meer personeel nodig).
Als consumenten:
  • meer besteden (leidt tot meer productie en dus is meer personeel nodig).
Als de overheid:
  • de belasting verlaagt (zodat er meer bestedingen komen);
  • zelf meer gaat besteden.

Slide 8 - Diapositive

Gevolgen werkloosheid
  • Je verliest een deel van je inkomen.
  • Je mist contacten.
  • Onzekerheid / nutteloos gevoel.
  • Bij hoge werkloosheid sociale onrust in het land.
  • Minder inkomsten voor de overheid (minder belasting).
  • Meer kosten voor de overheid (uitkeringen).

Slide 9 - Diapositive

Hoe ontstaat werkgelegenheid?
Als bedrijven: 
  • meer exporteren (verbeteren concurrentiepositie, meer personeel nodig); 
  • investeringen doen (meer personeel nodig). 
Als consumenten: 
  • meer besteden (leidt tot meer productie en dus is meer personeel nodig). 
Als de overheid: 
  • de belasting verlaagt (zodat er meer bestedingen komen); 
  • zelf meer gaat besteden.

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag
Maak van H2.2
  • Opdracht 6 t/m 13
timer
10:00

Slide 11 - Diapositive

Aan de slag
Maak van H2.2
  • opdracht 1 t/m 5
  • Ga verder met 6 t/m 13 als je eerder klaar bent

Na de pauze kijken we 1 t/m 5 na

Slide 12 - Diapositive

5 min pauze
timer
5:00

Slide 13 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 14 - Diapositive

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 15 - Quiz

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Tijdens perioden van crisis...."
A
regionale werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
frictiewerkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 17 - Quiz

Wanneer je een bepaalde periode in het jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid
B
seizoenswerkloosheid
C
verborgen werkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 18 - Quiz

Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Bij een groeiende economie stijgt de werkloosheid.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
Maken H2.2

Slide 22 - Diapositive