2024_02_05: TaalCompleet A1 - Thema 3: 3.7 t/m 3.10

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

Goedemiddag!

maandag 2 decemebr 2024

Hoe gaat het?

😒🙁😐🙂😃

Thema 3: Flitsdictee

Opdracht: Kijk naar de woorden. Schrijf niks. 

het balkon

het dak

de deur

de flat

de garage

de schuur

de tuin

de badkamer

beneden

boven

de gang

de zolder

de douche

de meubels

Welke woorden heb je gezien?

3.7: De kleuren

1. De kast is rood.
2. De kamer is geel.
3. De schuur is bruin.
4. De gum is grijs.
5. De lampen zijn wit.
6. De stoelen zijn paars.
7. De muur is oranje.
8. De pennen zijn groen.
9. Het potlood is blauw.
10. De deuren zijn roze.
11. De televisie is zwart.

3.8: De buurt

Mijn buurt: 

• Ik woon in een dorp. 
• Er is een park. 
• Er is een dokter.
• Er is een restaurant. 
• Er is geen markt.
• Er zijn winkels. 
• Er zijn scholen.
• Er zijn geen treinen.
• Er zijn geen hoge flats.

Je moet kiezen!

Opdracht: Denk aan jouw perfecte huis. Wat kies jij? Loop naar < links of naar rechts >.

• wonen in een dorp of wonen in een stad?
• een tuin of een balkon?
• een douche of een bad?
• een klein huis in het centrum of een groot huis, maar niet het centrum?
• veel ramen of weinig ramen?
• een mooie keuken of een mooie badkamer?
• met de lift of met de trap?
• wandelen in het park of winkelen?

3.8: De buurt

Opdracht: Schrijf korte zinnen over jouw buurt. Vertel straks over jouw buurt.

Er is ... 

Er zijn ...

Er is geen ...

Er zijn geen ... 

Klaar? Werk dan in je boek.

Pauze: 10.15 - 10.30 uur

3.9: Eerste, tweede, derde

1. eerste (!)
2. tweede
3. derde (!)
4. vierde
5. vijfde
6. zesde
7. zevende
8. achtste (!)
9. negende
10. tiende 

3.9: Eerste, tweede, derde

Opdracht: Oefen met de telwoorden.

Cursist A zegt: Ik ben de eerste

Cursist B zegt: Ik ben de ...

3.10: Te huur

Opdracht 1: Wat betekenen deze woorden? 

zoeken / nu / druk / rustig / zonder / plaats / aantal / prijs / per maand

Opdracht 2: We luisteren naar de tekst over Tom en Julia. Hoor je het woord? Zet dan een kruisje op het werkblad.

3.10: Te huur

Opdracht: We doen een loopdictee. Op de gang hangen 5 woorden en 5 zinnen. 

Cursist A loopt en vertelt de woorden en de zinnen aan cursist B.

Cursist B schrijft de woorden en de zinnen op.

De docent checkt de woorden en de zinnen.

3.10: Te huur

Antwoorden:

• de prijs
• het aantal
• zonder
• de plaats
• per maand 

• Het huis is te duur.
• De kinderen zijn rustig.
• Wij zoeken een flat.
• Het is druk vandaag.
• Hij kijkt op internet.

Herhaling 3.6: Ik woon, wij wonen - ik spreek, wij spreken

Opdracht: We spelen een quiz. Wat moet er op de puntjes staan?

Mijn vriend .... in Amsterdam

1. woon
2. woont
3. woonen
4. wonen

...... jij in Leeuwarden?

1. won
2. woon
3. wont
4. woont

Mijn familie ... in Duitsland.

1. woon
2. won
3. woont
4. wonen

...... jullie in Utrecht?

1. woon
2. woont
3. woonen
4. wonen

..... u in Drachten?

1. woon
2. wont
3. woont
4. wonen

.... jij Nederlands?

1. ler
2. leer
3. leert
4. leren

Hij ... een nieuwe taal.

1. spreek
2. sprekt
3. spreekt
4. spreken

Mijn buren ... Arabisch.

1. leer
2. leert
3. leren
4. leeren

.... zij Engels?

1. spreek
2. spreekt
3. sprekt
4. spreeken

.... u lezen en schrijven?

1. leer
2. leert
3. lert
4. leren

Zoek de 10 verschillen

Opdracht: Zoek samen 

de 10 verschillen.

Klaar? Vertel de 10 

verschillen aan de docent. 

Werk in je boek.

Welke emoji ben jij nu?

😒🙁😐🙂😃