(Les comparaisons)

Les comparaisons
Cet homme est plus fâché que moi!!!!!


1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les comparaisons
Cet homme est plus fâché que moi!!!!!


Slide 1 - Diapositive

Je zag zojuist de zin"Cet homme est plus fâché que moi". Wat zou deze zin betekenen?
A
Deze man is knapper dan ik.
B
Deze man is minder knap dan ik.
C
Deze man is bozer dan ik.
D
Deze man is minder boos dan ik.

Slide 2 - Quiz

Het juiste antwoord op de vorige vraag was dus:
Deze man is bozer dan ik.
In het Nederlands noemen we dit een vergelijking.
Denken jullie nu eens na over andere vergelijkingen.....

Slide 3 - Diapositive

Geef eens een voorbeeld van een vergelijking in het Nederlands.

Slide 4 - Question ouverte

Vergelijkingen in het Frans:
In het Frans maak je een vergelijking op de volgende manier:
MOINS / AUSSI / PLUS + bijvoeglijk naamwoord + QUE

Of je MOINS / AUSSI of PLUS moet gebruiken, hangt af van de vergelijking die je wilt maken.

Slide 5 - Diapositive

MOINS= MINDER
Je gebruikt het woord MOINS wanneer je wilt zeggen dat iets MINDER is.
Bijvoorbeeld: De jurk is MINDER mooi dan de broek.
La jupe est MOINS jolie que le pantalon.

Slide 6 - Diapositive

AUSSI=EVEN(VEEL)
Je gebruikt het woord AUSSI wanneer je wilt zeggen dat iets EVEN(VEEL) is. 
Bijvoorbeeld: De jurk is EVEN mooi als de broek. 
La jupe est AUSSI jolie que le pantalon.

Slide 7 - Diapositive

PLUS=MEER
Je gebruikt het woord PLUS wanneer je wilt zeggen dat iets MEER is. Let wel op dat we het woord MEER in het Nederlands direct verwerken in het bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: De jurk is mooier dan de broek. 
La jupe est PLUS jolie que le pantalon.

Slide 8 - Diapositive

OK,...nu jullie.
Wat betekent de zin: Sa maison est plus grande que la maison de Paul.
A
Zijn huis is kleiner dan het huis van Paul.
B
Zijn huis is groter dan het huis van Paul.
C
Zijn huis is even groot als het huis van Paul.
D
Zijn huis is mooier dan het huis van Paul.

Slide 9 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord


Let op dat je het bijvoeglijk naamwoord in de vergelijking aanpast aan het zelfstandig naamwoord.

Hoe doe je dat ook alweer??

Slide 10 - Diapositive

Wat is het juiste antwoord: De Eiffeltoren is hoger dan de Sacré Coeur.
A
La Tour Eiffel est plus haute que le Sacré Coeur.
B
La Tour Eiffel est plus hautes que le Sacré Coeur.
C
La Tour Eiffel est plus haut que le Sacré Coeur.
D
La Tour Eiffel est plus hauts que le Sacré Coeur.

Slide 11 - Quiz

Hopelijk hebben jullie allemaal:
HAUTE ingevuld.
Denk aan de regels van het bijvoeglijk naamwoord:
"e" erachter wanneer het ZN vrouwelijk enkelvoud is
"-" erachter wanneer het ZN mannelijk enkelvoud is
"s"erachter wanneer het ZN mannelijk meervoud is
"es" erachter wanneer het ZN vrouwelijk meervoud is

Slide 12 - Diapositive

Vind je dit lastig?
Herhaal dan nog eens goed de regels m.b.t. het bijvoeglijk naamwoord + de uitzonderingen.

Slide 13 - Diapositive

Let op: 
Wanneer er achter het woordje "QUE" een woord met een klinker of "stomme h" komt, schrijf je "QU'"
Voorbeeld:
La Tour Eiffel est plus grande qu'un immeuble.

Slide 14 - Diapositive

Let nog een keer op...
Het woord BETER is in het Frans MEILLEUR (e) (s)
Voorbeeld:
Ce livre est meilleur que cette magazine.
(Dit boek is beter dan dit tijdschrift)

Cette magazine est meilleure que ce livre.
(Dit tijdschrift is beter dan dit boek) 

Slide 15 - Diapositive

Oefening in je boek:
In je boek moet je het volgende doen:
Voeg de juiste vergelijking toe.
Bruxelles est (grand,-) .............................Paris.
Aan het woord tussen haakjes zie je welk bijvoeglijk naamwoord je moet gebruiken. Let op de vorm EN op de vergelijking. In dit geval staat er een -, dus gebruik je MOINS.

Slide 16 - Diapositive

Nu jullie weer..
La piscine de Jean est (petit,-) ………… celle de Pierre.
A
plus petit que
B
moins petit que
C
plus petite que
D
moins petite que

Slide 17 - Quiz

Bruxelles est (grand,-) .............................Paris.

Dit wordt: Bruxelles est (grand,-) moins grand que Paris.

Slide 18 - Diapositive

Ma mère est (petit, +/-)……………...ma tante.
A
plus petit que
B
aussi petite que
C
aussi petit que
D
moins petite que

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Le footballeur est (bon, +) …………………..l'entraîneur.
A
plus bon que
B
meilleure que
C
meilleur que
D
moins bon que

Slide 21 - Quiz

La Notre Dame de Paris est (ouder dan)……………………………..L'Euromast de Rotterdam.

Slide 22 - Question ouverte

Mon jardin est ( mooier dan) ……………...le jardin de mon voisin.

Slide 23 - Question ouverte

Tips:
*Lees nog eens goed de uitleg op p.78 van je tekstboek door.
* Maak deze LessonUp nog een keer. 
* Herhaal eventueel de regels m.b.t. het bijvoeglijk naamwoord nog eens
* Maak de oefeningen in je werkboek ( 31,32)
* Oefen nog eens op de site van Grandes Lignes
BONNE CHANCE!!!

Slide 24 - Diapositive

Tekst
st
Au revoir!

Slide 25 - Diapositive