H5

TOETS ZOEK
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TOETS ZOEK

Slide 1 - Diapositive

Groep 1 - Lupine als vleesvervanger (vraag 1 & 2)
Groep 2 - Salmonella-infecties (vraag 3) & het zwarte goud (vraag 7) 
Groep 3 - Bloemen & bijtjes (vraag 4, 5 & 6)
KOMENDE 10 MIN. Elke groep verdiept zich in twee of drie opdrachten uit de examentraining (zie rechterkolom). Samen gaan jullie op zoek naar het antwoord op de vraag & zorg je ervoor dat iedereen in het groepje het antwoord goed uit kan leggen. Let hierbij op:
  • Welke kennis/begrippen heb je nodig om de vraag te beantwoorden? 
  • Moet je de BINAS gebruiken en zo ja; welke tabel gebruik je? 
  • Waarom is dit antwoord het juiste antwoord?

REST VAN DE LES. De groepen worden gehusseld. Jullie gaan samen de opgaven maken. De 'expert' van de vraag helpt de rest van het groepje op weg / geeft tips. 

Slide 2 - Diapositive

AFBRAAK & OPBOUW
  • DISSIMILATIE = energie vrijmaken uit brandstoffen (eiwitten, vetten & koolhydraten) in de vorm van ATP. 

  • ASSIMILATIE = het opbouwen van organische stoffen (eiwitten, vetten & koolhydraten) uit eenvoudige moleculen (aminzuren, suikers). Dit kost energie / ATP!

Slide 3 - Diapositive

ASSIMILATIE = 
  • vb. van assimilatie is dus fotosynthese H2O + CO2 > C6H12O6 + O2
  • Planten gebruiken deze glucose als:
  • grondstof voor de voortgezette assimilatie. Dat is de opbouw van organische stoffen (zoals sacharose, zetmeel, eiwitten, cellulose, lignine, vetten en vitaminen) met de glucose van de fotosynthese. 
  • brandstof in de mitochondriën, om ATP te maken. 
  • reservestof in wortels, knollen, stengels & zaden.
het opbouwen van organische stoffen uit eenvoudige moleculen

Slide 4 - Diapositive

Abiotische factoren hebben invloed op de snelheid van fotosynthese:

  • hoeveelheid licht
  • de temperatuur
  • de aanwezigheid van grondstoffen in de bodem die de plant nodig heeft om chlorofyl te maken
  • de beschikbare hoeveelheid CO2 & H2

Elke abiotis
che factor heeft een optimumwaarde, de factor die het verst van deze waarde af ligt, is de beperkende factor.

Slide 5 - Diapositive

AEROBE DISSIMILATIE
ANAEROBE DISSIMILATIE
Vindt plaats in mitochondriën
Vindt plaats in cytoplasma
Met zuurstof
Zonder zuurstof
2 ATP per glucose
38 ATP per glucose
Melkzuurgisting

Slide 6 - Question de remorquage

Wat wordt bedoeld met de 'fosfaataccu'?

Slide 7 - Question ouverte

Welk van de volgende processen vindt alleen in de mitochondriën plaats?
A
ATP --> ADP + P
B
CP --> C + P
C
Anaerobe dissimilatie
D
Aerobe dissimilatie

Slide 8 - Quiz

ENERGIEVOORRAAD
  1. ATP 
  2. CP
  3. Anaerobe dissimilatie (= melkzuurgisting)
  4. Aerobe dissimilatie - afbraak van glucose. 
  • In levercellen: afbraak van eiwitten
  • In spiercellen: eerst glucose, dan glycogeen, dan vetopslag

Slide 9 - Diapositive

ZIE BINAS 68A
MELKZUUR
GISTING


ALCOHOL
GISTING

Slide 10 - Diapositive

Melkzuurgisting (door bacteriën)

  • C6H12O6 --> 2 C3H6O3 + 2 ATP 
  • Alleen in de afwezigheid van O2 (=anaeroob)
  • Melkzuur zorgt voor een lagere pH (verzuring van spieren, maar dus ook; zuurdere yoghurt, zuurkool of karnemelk)
  • Lage pH voorkomt dat ziekteverwekkers zich kunnen ontwikkelen 

Slide 11 - Diapositive

Alcoholgisting (door gisten, zijn eencellige schimmels)


  • C6H12O6 --> 2 C2H6O + 2 CO2 + 2 ATP 
  • Alleen in de afwezigheid van O2 (=anaeroob)
  • COzorgt voor het rijzen van brood (vormt luchtbelletjes in brood) & belletjes in bier of  champagne. 
  • Alcohol voorkomt dat ziekteverwekkers zich kunnen ontwikkelen, deze vervliegt bij het rijzen van brood. 

Slide 12 - Diapositive

Fotosynthese
Autotroof
Dissimilatie
Voortgezette assimilatie
BP: Bruto Productie
NP: Netto Productie

Slide 13 - Question de remorquage

Gewicht van een hoeveelheid voedsel vóór het drogen
Eenvoudige stof die vrij in de natuur voorkomt, bijv. H2O, O2 en zout. Bevat geen C-keten of CH-keten bindingen. 
De hoeveelheid organische en anorganische stof die overblijft wanneer je al het water uit een organisme haalt. 
De hoeveelheid droge stof die overblijft wanneer je al het water uit een organisme haalt. 
Stof gemaakt door een organisme, bijvoorbeeld glucose of eiwit. Bevat een C-keten en een CH-keten
Anorganische stof
Droge stof
Drooggewicht
Versgewicht
Organische stof

Slide 14 - Question de remorquage

Welke functie hoort bij welke stof?
Stoffen voor de opbouw van je organen. 
Deze stoffen heb je nodig om gezond te blijven. Helpen ziektes voorkomen. 
Stoffen die energie kunnen leveren.
Stoffen die je lichaam heeft opgeslagen om later te gebruiken.
beschermende stof
bouwstof
brandstof
reservestof

Slide 15 - Question de remorquage

reservestoffen

Slide 16 - Diapositive

EIWITTEN
  • Bestaat uit een lange keten van aminozuren
  • Niet-essentiele aminozuren kunnen in je lever worden gemaakt
  • Essentiele aminozuren moet je binnenkrijgen in je voeding

VARIATIE in je voeding is heel belangrijk. Alle essentiële aminozuren binnenkrijgen is makkelijker wanneer je dierlijke producten eet. 

Slide 17 - Diapositive

VETTEN
  • Bestaat uit glycerol & vetzuurketens
  • Verzadigde vetten zijn vast bij kamertemperatuur (bijv. kokosolie, roomboter, spek) --> atherosclerose. 
  • Onverzadigde vetten zijn vloeibaar bij kamertemperatuur (bijv. olijfolie of zonnebloemolie).
  • Niet-essentiele vetzuren kunnen in je lever worden gemaakt
  • Essentiele aminozuren moet je binnenkrijgen in je voeding. Omega-3 & Omega-6 

Slide 18 - Diapositive

KOOLHYDRATEN & VEZELS
  • Bestaan uit glucosemoleculen
  • Zetmeel (maar ook vetten) zijn voor planten een 'opslagmolecuul' / reservestof. Deze vindt je vooral in wortels, knollen, pitten en zaden.
  • Voedingsvezels zijn eigenlijk de celwanden van planten  (cellulose, lignine, pectine), maar deze kun je niet verteren! Wel belangrijk: ze stimuleren het transport van voedsel door de darmen.

Slide 19 - Diapositive

Op welke manier / waar worden vetten & koolhydraten opgeslagen?

Slide 20 - Question ouverte

VETTEN
  • Onder de huid, in het beenmerg en rond de organen
  • Vetreserves leveren energie (zowel in rust als bij inspanning). 
KOOLHYDRATEN
  • In spier- en levercellen, in de vorm van glycogeen. 

Slide 21 - Diapositive