>> De pers.vnw staat meestalvóórhet vervoegde werkwoord
Mannelijk:lo/ los
Vrouwelijk:la/ las
¿Cuánto/-a/-os/-as?
>>¿Cuánto cuestan..?/ ¿ Cuánto es todo?
>>¿Cuánto queso ? / ¿Cuánta pasta?
¿Cuántos huevos? / ¿Cuántas mandarinas?
Werkwoorden met klinkerwisseling e->ie en o->ue
TB. p.52 en p.122( zie vervoegingen)
>> De beleefheidsvorm van querer is quería
Slide 20 - Diapositive
Werkwoorden met brekende stamklinkers
Querer (ie) (willen)
quiero
quieres
quiere
queremos
queréis
quieren
Poder (ue)
(kunnen/mogen)
puedo
puedes
puede
podemos
podéis
pueden
Bij sommige werkwoorden verandert de stamklinker als de klemtoon op de stam valt. De uitgangen blijven regelmatig
Slide 21 - Diapositive
Reglas y Sistemas Unidad 5, WB: p.52
Hoeveelheidsaanduidingen
>> Un kilo de tomates /
1½ un litro y mediode agua mineral
De getallen vanaf honderd.
TB. p.52 en p.131 ( 10.1)
1010: mil diez
1999: mil novecientos noventa y nueve
100.000: cien mil
10.000.000: diez millones
>>ciento una casa
>> 55.555
>> doscientos euros/ trescientas flores
>> Tres millones depesos
De kloktijden (TB. p.52 en p.132)
>> (informeel)Hoe laat is het?
(formeel)Weet u, hoe laat het is?
>>minuten, kwartieren en halfurenworden met "y "bij het voorafgaande uur opgeteld, daarna.....met "menos" van het volgende uur afgetrokken.
13.00: Es la una de la tarde
14.05: Son las dos y cinco
14.15:....y cuarto
14.30:....y media
14.35:...Son las tres menos veinticinco
14.45:....Son las tresmenos cuarto
14.55:...Son las tres menos cinco
15.00:.....Son las tres en punto
Slide 22 - Diapositive
Introducción Unidad 6
Por la ciudad
Programma:
een stad beschrijven
ser/ estar/ hay
toeristische informatie inwinnen
plaatsaanduidingen
Slide 23 - Diapositive
TB: p.53, oef.1 Vul de juiste namen van de steden in....
¿Qué ciudades de España conoces?
1. Granada
2.Buenos Aires
3, Cuba
4.Bilbao
¿ A qué fotos se refieren estos comentarios?
a: 4,1,2 d.4
b: 3 e. 2,3,4
c: 1 f. 2
Slide 24 - Diapositive
24 horas en Sevilla
TB.p.54 Lectura
Un día en Sevilla
Ej.2a
1) comer
2) escuchar
3) comprar
4) ver
5) descansar
a) uitrusten
b) kopen
c) eten
d) luisteren
e) zien/ kijken
1-c
2-d
3-b
4-e
5-a
Waar kan je deze dingen in Sevilla doen?
Más palabras: lugares de la ciudad p. 172
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
De vertaling van het ww "zijn"
1. ser gebruik je bij:
-persoonsgegevens
-nationaliteit en afkomst
-beroep
-religie
-definitie
- kenmerkende eigenschap
-prijs
-tijd
-plaatsvinden
schrijf nu zelf 5 voorbeeldzinnen
voorbeelden
Hoy es lunes, son las dos de la tarde Juan es un chico, es holandés, es de Chile, es moreno, es profesor.Su reunión es en la escuela, la escuela es del estado chileno. Los costos para los estudiantes son......euros
Slide 27 - Diapositive
2. De vertaling van het ww "zijn" met estar
estar
estoy
estás está
estamos
estáis
están
Gebruik van estar :
zijn, staan, hangen, liggen etc. : alles wat je kunt vervangen door zich bevinden!!
om een tijdelijke toestand aan te geven en burgerlijke staat
waardering van gerechten tijdens het eten
Juan está en el tren
estoy cansado/a/ eestoy casado/a
los calamares están muy ricos
Slide 28 - Diapositive
3. zijn/ z.bevinden kan ook vertaald worden met HAY Wanneer nu estar en wanneer hay????
estar
hay
eigennaam
bep.lidwoord
bezittelijk vnw
aanwijzend vnw
onbepaald lidwoord
zelfst.nw.
telwoord
onmeetbaar :mucho/poco
Kortom: zodra je ( met dezelfde woorden) "er" in de zin kunt zetten:
"hay"
Slide 29 - Diapositive
en nu jij zelf.........
Slide 30 - Diapositive
En la oficina de turismo
En la oficina de turismo
1. un restaurante típico
2. un plano de la ciudad
3. una entrada para el concierto de flamenco
4.visitas guiadas en la catedral
5. autobús para Triana
6.comprar sellos
7.abre los lunes
8.las tiendas por la tarde
Luister naar fragment 38 en vul de vragen van p. 55, ej. 4a aan