Meervoud en verkleinwoorden

Meervoud en verkleinwoorden
havo 1
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Meervoud en verkleinwoorden
havo 1

Slide 1 - Diapositive

Meervouden op -en
Meervoud op -en
- mug -> muggen (laatste letter verdubbelen)
- been -> benen (een klinker weglaten)
- verblijf -> verblijven (van een f naar een v)
- huis -> huizen (van een s naar een z)

Slide 2 - Diapositive

Meervouden op -s en 's
Als je het woord verkeerd uit kunt spreken, krijg je 's.

- borstel -> borstels
- comité -> comités
- mama -> mama's
- auto -> auto's
- havo -> havo's (afkortingen)

Slide 3 - Diapositive

Let op!
Als de klinkers aan het einde van het woord één klank vormen, schrijf je het meervoud met een vaste -s.
cadeau -> cadeaus
cowboy -> cowboys

Maar: cabrio -> cabrio's

Slide 4 - Diapositive

Welk woord is juist gespeld?
A
abonnees
B
abonnee's

Slide 5 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
bikinies
B
bikini's
C
bikinis

Slide 6 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
Bountys
B
Bounty's

Slide 7 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
collegas
B
collega's

Slide 8 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
deejays
B
deejay's

Slide 9 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
foto's
B
fotos

Slide 10 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
gordijnroedes
B
gordijnroede's

Slide 11 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
miljonairs
B
miljonair's

Slide 12 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
niveaus
B
niveau's

Slide 13 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
spray's
B
sprays

Slide 14 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
tantes
B
tante's

Slide 15 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
wafel's
B
wafels

Slide 16 - Quiz

Snap je hoe je meervouden moet maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Sondage

Verkleinwoorden
met -je, -pje, -tje of -etje
soms moet je een medeklinker verdubbelen (gum - gummetje)

Slide 18 - Diapositive

Let op:
- Van sommige woorden op -ng maak je het verkleinwoord met -je. De -g wordt dan een -k. 
paling - palinkje
koning - koninkje
- Soms maak je het verkleinwoord met -etje.
- jongen - jongetje
- kring - kringetje


Slide 19 - Diapositive

Let op:
- Bij woorden die eindigen op a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld.
pizza - pizzaatje, coupé - coupeetje, foto - fotootje

- Bij woorden op -i verandert de -i in -ie
bikini - bikinietje

Slide 20 - Diapositive

Let op:
- Bij woorden op medeklinker + -y komt er een apostrof.
party-party'tje, rally-rally'tje 

maar als er een klinker voor de -y staat komt er geen apostrof
cowboy - cowboytje, smiley-smileytje


Slide 21 - Diapositive

Let op:
- Bij afkortingen komt een apostrof.
pc - pc'tje, wc - wc'tje, sms - sms'je

- Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang
gat - gaatje, 

Slide 22 - Diapositive

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
buggy'tje
B
buggytje

Slide 23 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
bladje
B
blaadje
C
blaad'je

Slide 24 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
centrumpje
B
centrum'pje
C
centrumetje

Slide 25 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
ding'etje
B
dingetje

Slide 26 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
hobby'tje
B
hobbytje

Slide 27 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
kring'etje
B
kringetje

Slide 28 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
menu'tje
B
menutje
C
menuutje

Slide 29 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
opaatje
B
opa'tje

Slide 30 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
puddingkje
B
puddinkje
C
puddingetje

Slide 31 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
risicootje
B
risico'tje

Slide 32 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 33 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord?
A
wc'tje
B
wctje
C
wc'etje

Slide 34 - Quiz

Snap je hoe je verkleinwoorden moet spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage