Present Simple + (bevestigend)

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

The boy [to eat] pizza every day

1. eat
2. eats
3. eating
4. is eating

I [to be] very happy

1. am
2. is
3. are

My sisters always [to run] on the field

1. run
2. runs
3. running
4. are running

The present simple positve (+)

De tegenwoordige tijd (bevestigend)

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I am (ik ben)

You are (jij bent / jullie zijn)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to be)

1. am
2. is
3. are
4. be

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
John (to be)

1. am
2. is
3. are
4. be

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
My parents (to be)

1. am
2. is
3. are
4. be

The Present Simple (to have got)

Het werkwoord to have heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I have 

You have 

We have 

They have 

He has 

She has 

It has 

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to have got)

1. have got
2. have
3. has got
4. has

The Present Simple

De present simple heeft 2 vormen:

Het hele werkwoord zonder 'to'

to play --> play

Het hele werkwoord+s of +es

to play --> plays / to do --> does

Je gebruikt het hele werkwoord bij  I, you, we, they

Je gebruikt werkwoord+s en werwoord+es bij he, she, it

De SHIT-regel: bij She, He en It gebruik je stam+(e)s

De stam +es

werkwoorden met een s-klank

(kiss, catch, fish)

He catches a pokemon every day.

werkwoorden die eindigen op de letter o

(do, go)

She always goes to school by bus.

werkwoorden die eindigen op een medeklinker + y krijgen -ies

(try, study)

It tries to get away, but it fails.

De stam +s

Alle overige werkwoorden

(play, run, swim, eat)

John runs to his mother.

Sarah eats a lime for breakfast.

the cat toys with its prey

To be

zijn

I am

He is

She is

It is

We are

You are

They are

to have got

hebben

I have 

He has 

She has 

It has 

We have 

You have 

They have 

to eat

eten

I eat

He eats

She eats

It eats

We eat

You eat

They eat

to do

doen

I do

he does

she does

it does

we do

you do

they do

To buy

Kopen

I buy

he buys

she buys

it buys

we buy

you buy

they buy

to try

proberen

I try

he tries

she tries

it tries

we try

you try

they try

to catch

vangen

I catch

he catches

she catches

it catches

we catch

you catch

they catch

Wanneer gebruik je het?

Feiten

My sister studies French

Gewoontes

I always brush my teeth after dinner

Regelmaat

Swallows fly south in winter

My

Opdracht 1

Zet de zinnen in de Present Simple

Typ de hele zin inclusief hoofdletters en leestekens

She (to work) on a farm.

My sister (to kiss) her boyfriend

Jeremy (to catch) pokemon.

Tijs and Koen (to do) their homework on Sunday.

The company (to advertise) a lot on TV.

My computer (to crash) every day.

My sisters (to fail) their test.

Youri (to fish) every Saturday.

Dikra (to help) Nellycha with her homework.

Mees and Noa (to hurry) home after school.

Opdracht 2

Zet de delen van de zin in de juiste volgorde & in de present simple

Denk aan hoofdletters en leestekens

finish / your test / early / you / always

Iron / my mum / every weekend / our clothes

always / it / in / the / holidays / rain

The cute girl / at / the boy / smile

my father / ever week / work / until / eight p.m.

Exercise 3 (extra challenge)

Vertaal de zinnen naar het Engels.

Let op dat je de Present Simple gebruikt.

Let op hoofdletters en leestekens.

Wij werken iedere zondag in Breda.

Mijn zus gaat altijd naar school.

Demir maakt vaak zijn huiswerk.

Sem koopt iedere maand een nieuw spel.

Rachida kijkt op maandag naar het nieuws.