H5.3

H5.3
iedereen volgt de lesson up
zorg dat je de uitzonderingen kent (faire, avoir en être)
wanneer klaar: boîte à Gram
ga werken aan de tâche die op de Franse website staat
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H5.3
iedereen volgt de lesson up
zorg dat je de uitzonderingen kent (faire, avoir en être)
wanneer klaar: boîte à Gram
ga werken aan de tâche die op de Franse website staat

Slide 1 - Diapositive

LE PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 2 - Diapositive

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is de passé composé?
Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd

Slide 4 - Quiz

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 5 - Diapositive

Passé composé maken
De passé composé maak je door :
een vorm van "avoir"(hebben) 
+
voltooid deelwoord 

Slide 6 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 7 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
1. je gaat op zoek naar het onderwerp
2. je vult het hulpwerkwoord in
3. je zoekt de stam van het werkwoord door -er 
4. plakt é achter de stam

Slide 8 - Diapositive

1. Nous ................(manger)
2. Elles ................ (travailler)

Slide 9 - Question ouverte

hoe maak je de passé composé
van manger
Wat is de passé composé van 
manger, ik heb gegeten?
A
mange
B
mangé
C
j'ai mangé
D
tu as mangé

Slide 10 - Quiz

tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 11 - Quiz

maak zelf een zin in het Frans in de passé composé
(denk aan de 4 stappen)

Slide 12 - Question ouverte

Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord

Slide 13 - Quiz

uitzondering

de voltooid deelwoorden van avoir, faire en être zijn onregelmatig:
avoir = eu
être = été
faire = fait
bv: j'ai eu une robe

Slide 14 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es

Slide 15 - Diapositive

het bijvoeglijk naamwoord
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Wat zijn de regels van de regelmatige vormen?

Slide 16 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert.
B
La fleur est verte.

Slide 17 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites

Slide 18 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert
B
La fleur est verte

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 21 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.

Slide 22 - Quiz

QUIZ
- de klas wordt in 2 verdeeld
- 1 persoon komt voor de klas en beeld op het bord een woord uit door het te tekenen
- zijn eigen groep heeft 1 min. om het woord te raden -> in het Frans
- na 1 min. mag de andere helft van de klas ook mee doen met raden
- wanneer goed: 1 point

Slide 23 - Diapositive

Les nombres 70-100

Slide 24 - Diapositive

Les nombres jusqu'à 100
p.44

Slide 25 - Diapositive

Hoe zeg je 100 in het Frans?
A
cent
B
deux cent
C
un
D
mille

Slide 26 - Quiz

70
A
soixante-zéro
B
soixante-dix
C
septant
D
dix-soixante

Slide 27 - Quiz

80
A
quatre-vingts
B
quatre-vingt
C
qautre-vingts
D
quarante-vingt

Slide 28 - Quiz

90
A
quatre-vingts
B
soixante-dix
C
quatre-vingt-onze
D
quatre-vingt-dix

Slide 29 - Quiz