TH2 - Herhaling voor de kennistoets

Le Passé Composé
L'adjectif 
Werkwoorden op -er

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le Passé Composé
L'adjectif 
Werkwoorden op -er

Slide 1 - Diapositive

présent
passé composé
Je regarde Netflix
Luc et Sophie parlent français
On a fêté l'anniversaire
Vous avez invité Luc?

Slide 2 - Question de remorquage

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 3 - Question de remorquage

Dus: Uit welke twee elementen bestaat de passé composé in het Frans?
Sleep die twee elementen naar het juiste vakje
Persoonlijk voornaamwoord
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 4 - Question de remorquage

Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken van de regelmatige werkwoorden -ER
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een vervoeging van avoir maken
Maak de stam van het werkwoord op -er
Plak 'é' achter de stam
Zoek het onderwerp

Slide 5 - Question de remorquage

De passé composé gebruik ik om ...
A
iets over het nu te vertellen
B
iets over het verleden te vertellen

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
aller + voltooid deelw.
C
faire + voltooid deelw.
D
parler + voltooid deelw.

Slide 7 - Quiz

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je door:
A
stam van het werkwoord (= -er) + é
B
werkwoord gewoon vervoegen
C
stam van het werkwoord (=-er) + t
D
voltooid deelwoord bestaat niet in het Frans

Slide 8 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 9 - Quiz

Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il avons chanté
D
Il a chante

Slide 10 - Quiz

Vous (manger, passé composé)
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 11 - Quiz

Passé composé: Jeanne (gagner)
A
gagné
B
a gagné
C
a gagner
D
gagne

Slide 12 - Quiz

ils - travailler

passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé

Slide 13 - Quiz

passé composé: Ils (jouer)
A
jouent
B
joué
C
ont jouer
D
ont joué

Slide 14 - Quiz

Nicole + passer + passé composé

=
A
ai passé
B
avons passé
C
a passé
D
ont passé

Slide 15 - Quiz

Tu (écouter) in de passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 16 - Quiz

Ils (regarder) in de passé composé:
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 17 - Quiz

nous + regarder + passé composé

=
A
regardons
B
avons regardé
C
avons
D
avons regardons

Slide 18 - Quiz

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
-e
meervoud
-s
-es
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Diapositive

4. Bijvoeglijk naamwoorden
m. enk.
vr. enk.
mmv
vmv
-
-e
-s
-es
m. enk.
vr. enk.
mmv
vmv
Nederlands
bon
bonne
bons
bonnes
goed
beau
belle
beaux
belles
mooi
vieux
vieille
vieux
vieilles
oud
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
nieuw

Slide 20 - Diapositive

In welke vorm staat dit bijvoeglijk naamwoord ?
grandes
A
mannelijk enkelvoud
B
mannelijk meervoud
C
vrouwelijk enkelvoud
D
vrouwelijk meervoud

Slide 21 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 22 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 23 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist vorm?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la ................. mère
A
vieux (ev)
B
vieux (mv)
C
vieille
D
vieilles

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
le ...................... livre
A
nouveau
B
nouveaux
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
les .................... soeurs
A
beau
B
beaux
C
belle
D
belles

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la .................... réponse
A
bon
B
bons
C
bonne
D
bonnes

Slide 28 - Quiz

Maak een goed bijvoeglijk naamwoord
(oud) La dame est ......
A
vieux
B
vieuxs
C
vieilles
D
vieille

Slide 29 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
les .................. garçons
A
nouveau
B
nouveaux
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 30 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
le .................. frère
A
beau
B
beaux
C
belle
D
belles

Slide 31 - Quiz

het er werkwoord

Slide 32 - Diapositive

Het onderwerp vervangen

Slide 33 - Diapositive

Het onderwerp vervangen
Je kunt het onderwerp vervangen door il, elle, ils of elles:

=> als het mannelijk is vervang je het door il of ils;
=> als het vrouwelijk is vervang je het door elle of elles.

Slide 34 - Diapositive

Grammaire D:
Het onderwerp vervangen
Je kan, zowel in het Frans als in het Nederlands, een onderwerp vervangen. In het Frans kan je het vervangen door il, elle, ils of elles.

Is het onderwerp mannelijk (le/un/jongensnaam/etc.)?                         --->  il

Is het onderwerp vrouwelijk (la/une/meisjesnaam/etc.)?                        ---> elle

Is het onderwerp meervoud M (jongensnamen/jongen & meisje)?            ---> ils

Is het onderwerp meervoud V (meisjesnamen)?                                      --> elles

Slide 35 - Diapositive

danser
dansen
Je / J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
Regelmatige werkwoorden op -er

danse
dansent
dansons
danse
danses
dansez

Slide 36 - Question de remorquage

Vervang het onderwerp:
Julia aime les frites. (...) prend toujours de la mayonaise.
A
je
B
il
C
elle
D
nous

Slide 37 - Quiz

Vervang het onderwerp:
Madame Langenkamp et Madame Verhulsdonck sont nos nouvelles profs principales. [....] sont sympas.
A
tu
B
elles
C
nous
D
ils

Slide 38 - Quiz

Vervang het onderwerp:
Le garçon est triste: [...] veut jouer au foot.
A
elle
B
ils
C
je
D
il

Slide 39 - Quiz

Vervang het onderwerp:
Mes parents vont au restaurant: [...] ont faim!
A
elles
B
ils
C
elle
D
il

Slide 40 - Quiz

Vervang het onderwerp:
Les soeurs de Julia ont faim: [...] veulent manger une pizza!
A
elles
B
ils
C
elle
D
il

Slide 41 - Quiz

MORGEN KENNISTOETS
- bekijk het leerblad.
- leer zoals op het leerblad met tips staat aangegeven!
- maak de oefentoets en kijk deze na: weet wat voor soort opdrachten je kunt verwachten!

Slide 42 - Diapositive