Import/Export conjunctuur

Import/ Export
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
MarketingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Import/ Export

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Je weet wat Import /export is
je weet wat de import/export quote is
Hoogconjunctuur/laagconjunctuur

Slide 2 - Diapositive

import en export
Nederland importeert goederen en diensten uit het buitenland en exporteert ook goederen en diensten naar het buitenland.

Slide 3 - Diapositive

import



Import: er gaat geld naar het buitenland
          
Bijvoorbeeld: We voeren bananen in
                             Ed Sheeran geeft een concert in de Ziggo Dome
                             Jullie gaan op study mobility in Spanje



Slide 4 - Diapositive

export
Export: Het buitenland betaald ons geld

Bijvoorbeeld : Een Nederlands baggerbedrijf baggert in Dubai
                              Ed Sheeran drinkt Jenevertjes en fiets door Oost
                              We verkopen Beemsterkaas aan Duitsland

Slide 5 - Diapositive

open economie
Nederland heeft een open economie

Of Nederland naar verhouding veel met het buitenland handelt kun je meten m.b.v. de export- en importquote.

Slide 6 - Diapositive

import- en exportquote
Het percentage van de totale importwaarde of exportwaarde ten opzichte van het nationaal inkomen.

Slide 7 - Diapositive

Nationaal inkomen
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit (zoals loon, rente, huur, pacht en winst).

Wat zegt dit? Je kunt pas vergelijken met andere landen als je het inkomen per hoofd van de bevolking weet.


nationaal inkomen : aantal inwoners = inkomen per inwoner

Slide 8 - Diapositive

Conjunctuur

Slide 9 - Diapositive

Wat is conjunctuur
De verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn.

Slide 10 - Diapositive

4 fases van de conjunctuur
Expansie: de productie en economische groei nemen toe.
Recessie: De economische groei vertraagt, maar blijft boven de trend.
Depressie: De economie krimpt, productie en economische groei nemen af.
Herstel: de economie bereikt een dieptepunt en begint nadien weer aan te trekken. 

Slide 11 - Diapositive

conjunctuur golf

Slide 12 - Diapositive

Conjuncturele werkloosheid
Expansie: De werkloosheid neemt af. Veel vraag naar arbeid.
Recessie: Er is nog steeds vraag naar arbeid, maar dit neemt af.
Depressie: De vraag naar arbeid daalt nog verder. Er vallen ook ontslagen.
Herstel: vraag naar producten neemt weer wat toe, de productie stijgt en er is voorzichtig ook weer meer vraag naar arbeid.

Slide 13 - Diapositive

Opdracht:
Neem de conjunctuur golf over en zet de 4 fases in de conjunctuur  op de goede plaats.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Nederlanders houden graag vakantie in het buitenland. Als ze met een buitenlandse vliegmaatschappij reizen dan is er sprake van:
A
export van goederen.
B
export van diensten.
C
import van goederen.
D
import van diensten.

Slide 16 - Quiz

Wat zijn kenmerken van een land met een open economie?
A
Weinig invoer (import) en uitvoer (export) in verhouding tot de productie.
B
Veel invoer (import) en veel uitvoer (export) in verhouding tot de productie.

Slide 17 - Quiz

Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
A
meer keuze in goederen en diensten.
B
minder keuze in goederen en diensten.

Slide 18 - Quiz

Een voordeel van meer export is ...
A
dat de werkgelegenheid daalt.
B
dat de werkgelegenheid stijgt.

Slide 19 - Quiz

Wat is geen vorm van internationale handel?
A
Nederland verkoopt aan China
B
Duitsland koopt van Nederland
C
Brussel koopt van Londen
D
Amsterdam verkoopt aan Eindhoven

Slide 20 - Quiz

Bij hoogconjunctuur mag je denken aan
A
Het gaat goed met de economie
B
Het gaat gemiddeld met de economie
C
Het gaat slecht met de economie

Slide 21 - Quiz

De formele omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
De %groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
De %groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld

Slide 22 - Quiz

Welke indicator zal afnemen bij een hoogconjunctuur?
A
Belastingontvangsten
B
Investeringen bedrijven
C
Uitkeringen
D
Inflatie

Slide 23 - Quiz

Het verschil tussen recessie en depressie kun je beschrijven met
A
Recessie is minder erg
B
Recessie is 2 kwartalen krimp en depressie 3 kwartalen
C
In beide gevallen daalt het reële BBP

Slide 24 - Quiz

Het beleid van de overheid is tegengesteld aan de conjuncturele ontwikkeling. Welk beleid is van toepassing?
A
Anti-cyclisch (begrotings)beleid
B
Pro-cyclisch (begrotings)beleid

Slide 25 - Quiz

Wat is een probleem bij hoogconjunctuur?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Afname financieringstekort
C
Tekort op lopende rekening
D
Stijging van de lonen

Slide 26 - Quiz