H2.1 De industriële revolutie

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 3

Welkom!

Goed dat je er bent!

Pak jouw spullen alvast:

• Sla je boek open Hoofdstuk 2.1 De industriële revolutie
• Notitieschriftje, pen, potlood, stiften.

Planning

• Welkom & presentie (10min)
• Weet je het nog? (5min)
• Opdrachtje maken (15min)
• Uitleg A (10min)
• Pauze (5min)
• Uitleg B (10 min)
• Weektaak (30 min)
• Doelen checken & afsluiten (5min)
  

Weet je het nog?

In de modern imperialistische tijd waren kolonies super belangrijk voor Europese landen. Welke reden had dat ook alweer?

Overleg met je buurman.

Zo dus:

1. Schip naar kolonie, 2. grondstoffen worden verzameld, 

3. grondstoffen worden gebruikt voor de industrie in NL

H2.1 De industriële revolutie

geschiedenis

5 november 2024

Leerdoelen H2.1

Aan het einde van deze paragraaf:

• Je kunt uitleggen waarom België eerder industrialiseerde dan Nederland.
• Je kunt uitleggen wanneer en waardoor de industrialisatie in Nederland op gang kwam.
• Je kunt de arbeidsomstandigheden en woonomstandigheden van ondernemers en arbeiders in de 19e eeuw beschrijven.

Ga nu aan de slag:

1. Lees bladzijde 59
2. Maak opdracht 1a, b
3. Klassikaal bespreken
4. Verder met de uitleg 

Grote economische verschillen

• 1815, NL, LU en BE samen! Koning Willem I de baas.
• Industriële revolutie eerst in het zuiden (huidige België)
• Noorden (huidige Nederland) liep achter.
• 1830, België komt in opstand.
• Willem I heeft alleen Nederland nog.

Industrie in Nederland

• 1830, Nederland gaat niet zo lekker, industrie valt tegen.
• Willem I nam maatregelen: infrastructuur, textielindustrie
• 1860, industrie kwam nu echt op gang: nog meer infrastructuur, meer vraag naar producten, afzetgebied in NL-Indië 

Ondernemers en arbeiders

• Arbeiders versus ondernemers
• Barre arbeidsomstandigheden 
• Werk was eentonig, kwam door arbeidsdeling.
• Geen zin? Ging je protesteren? Prima, ontslag!
• Wonen met verstedelijking

Weektaak

• Wat? Maken opdrachten 1 t/m 15
• Hoe? Alleen of met je buurman
• Hulp? Help elkaar of steek je vinger op
• Tijd? 30 minuten
• Klaar? Check de leerdoelen; kan je ze afvinken?