Les 18 11 januari 2025

Les 18 11 januari 2025
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecondary Education

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Les 18 11 januari 2025

Slide 1 - Diapositive

L18 Wat doen we vandaag? 

1. Dictee

2. Cursus 7 Spelling: herhalen bijv naamwoord. 
3. Cursus 7 Spelling §7 Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
4. Cursus 3 Fictie §2 Personages opdracht 1    
Lees tekst 1 en 2 en maak opdracht 1 

5. lesafsluiting

Slide 2 - Diapositive

Cursus 7 Spelling
Herhaling Bijvoeglijk Naawoord

Slide 3 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijke naamwoord?
Noem een voorbeeld.

Slide 4 - Question ouverte



Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?

  • Je plakt een -e achter het woord: mooi -> mooie (lange vorm)

  • Soms verandert het woord niet: korte vorm
  • Korte vorm gebruik je als (1) het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord staat -> Dat is huis is prachtig.
  • Korte vorm gebruik je als (2) je bij de 'een-vorm' van een 'het-woord'
    -> een mooi meisje
    -> een heerlijk gerecht




Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden

  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak met -en
    -> ijzeren
    -> gouden


  • Maar let op met moderne & buitenlandse stoffen en materialen! Zij krijgen geen extra -e of -en
    -> plastic stoel
    -> carbon frame
    -> corduroy broek






Slide 6 - Diapositive

Algemene spellingregels
Let op: net als bij andere soorten woorden (zelf nw in het meervoud bijv, of werkwoorden) kan het zijn dat je deze regels moet toepassen: 

1. Als een woord meerdere lettergrepen heeft, verdubbel je de medeklinker na een korte klank. (beton - betonnen, zie ook pet -petten)

2. Een lange klinker in een open lettergreep schrijf je vaak met één letter.  (zie ook: betaal - betalen)

Slide 7 - Diapositive

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 8 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 9 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk nw?

Heb je wel eens een [industrieel] ontwerp gemaakt?
A
Industriele
B
industrieel
C
industriële
D
industrieële

Slide 10 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 11 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 12 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 13 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 14 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 16 - Quiz

Cursus 7 Spelling
Werkwoordspelling: Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd

Slide 17 - Diapositive

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd (tt)
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
Verleden tijd (vt)
  • Je weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
  • Je kunt de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen.

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordspelling: pv tt

Slide 19 - Diapositive

De pvtt (herhaling)
  • pv = persoonsvorm = de vervoegde vorm van het werkwoord: hoort bij het onderwerp
  • tt = tegenwoordige tijd = nu

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 20 - Diapositive

Wat doe jij als eerste om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed te spellen?
A
't kofschip gebruiken
B
de ik-vorm maken
C
het woord langer maken
D
zo kort mogelijk schrijven

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

De pvtt goed spellen
Eerst de ik-vorm maken



Dan de vervoeging


laat -en weg
gooien - gooi
Let op! Soms ietsje veranderen:
laden - laad, boffen - bof
beloven - beloof, reizen - reis

Slide 23 - Diapositive

Trucje: vervang met smurfen
IkIk 
Ik smurf/Ik vind

Smurf jij?/Vind jij?
Smurf je?/Vind je?
Smurft je vader?/Vindt je vader?

Jij smurft/Jij vindt
Hij smurft/Hij vindt

Slide 24 - Diapositive

Hopelijk ... (gebeuren) dat nooit meer!
A
gebeurd
B
gebeurdt
C
gebeurt

Slide 25 - Quiz

... (vinden) je beste vriend dat ook een goed idee?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 26 - Quiz

Even oefenen
Werkwoordspelling: Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd

Spelling Par. 7 maak opdracht 1 en 2 


Slide 27 - Diapositive

opdracht 1

a Vanwege de dikke mist werd de voetbalwedstrijd afgelast.
b Wie zamelt er geld in voor een mooi cadeau voor de zieke conciërge?
c In het Wilhelminapark picknickt Lois met haar vriendinnen.
d Zal Jacky ook met storm en regen haar hond uitlaten?
e Tijdens de pubquiz beantwoordt Suze zelfverzekerd alle vragen.
f In de gymzaal heeft Andrew Stephanie per ongeluk geslagen met een tennisracket.

Slide 28 - Diapositive

2

Slide 29 - Diapositive

Lesafsluiting
Volgende week weer een online les. 

Het huiswerk voor deze week is
 ▪ Lees in je leesboek  
 ▪ Leren: cursus 7 spelling §1-§4 leer de spellingregels voor de toets.     
 ▪ Maken: cursus 7 spelling §7 pv in t.t.   
opdracht 4 en 5 (online)   
  


  
  

Slide 30 - Diapositive