Chapter 2: Questions & negative sentences in the Present Simple

Welcome back!
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welcome back!

Slide 1 - Diapositive

What's the plan?
- Herhaling Questions in de present simple
- Herhaling Negative sentences in de present simple
- Oefenen

Slide 2 - Diapositive

Goal
- I can make questions

- I can make negative sentences

Slide 3 - Diapositive

Making questions 
3 manieren:
- Hulpwerkwoord 'to be' + can
- andere werkwoorden
- have / has got

Slide 4 - Diapositive

Making questions: to be + can
Er zijn een paar werkwoorden die je gewoon vooraan in de zin mag zetten bij het maken van vragen: 
- to be (am/is/are)
- can                                                                  
                     
I am 23 years old --> Am I 23 years old?
He can speak English --> Can he speak English?

Slide 5 - Diapositive

Making questions: do / does
Staan deze werkwoorden niet in een zin? Dan moet je een hulpwerkwoord erbij pakken! Dit geldt dus bij alle andere werkwoorden.
--> do / does
Na do of does moet je het hele werkwoord gebruiken in een vraagzin.

I love cats --> Do I love cats?

He loves cats --> Does he love cats?



Slide 6 - Diapositive

Making questions: have got / has got
  • Als in een zin have got of has got wordt gebruikt, mag je in een vraagzin de 'have' of 'has' vooraan zetten:
He has got a dog - Has he got a dog?
! Vergeet hier niet om 'got' toe te voegen in je zin!
  • Staat er alleen 'have' of 'has' - dan behandel je het zoals elk ander werkwoord: je hebt do of does nodig:
You have two brothers - Do you have two brothers?

Slide 7 - Diapositive

             Is het werkwoord in de zin am/is/are/can of have/has got?

                          Nee                                                               Ja

Dan zet je do/does vooraan                               Dan zet je dat ww
in de zin en gebruik je                                            vooraan in de zin
het hele ww

Slide 8 - Diapositive

Making negative sentences

Negative sentences zijn ontkenningen - je zegt bijvoorbeeld dat iemand iets niet doet of heeft
  • Je hebt hiervoor het woordje 'not' nodig
  • Dezelfde regels als vraagzinnen:
- am / are / is / can + have/has got
- andere werkwoorden

Slide 9 - Diapositive

Making negative sentences: to be + can
- am / are / is 
- can
je voegt not toe aan het werkwoord:
I am twelve years-old - I am not twelve years-old.
He can play the guitar - He cannot play the guitar -> can+not schrijf je aan elkaar!
She is taking the bus - She isn't taking the bus.

Slide 10 - Diapositive

Making negative sentences: andere werkwoorden
Staan deze werkwoorden niet in een zin? Dan moet je een hulpwerkwoord erbij pakken! Dit geldt dus bij alle andere werkwoorden.
--> do / does + not
Na do not (don't) of does not (doesn't) moet je het hele werkwoord gebruiken in een vraagzin.

He loves cooking - He doesn't love cooking.


Slide 11 - Diapositive

Making negative sentences: have / has got
  • Als in een zin have got of has got wordt gebruikt, mag je in een ontkenning not plakken aan 'have' of 'has':
He has got a dog - He has not (hasn't) got a dog.
! Vergeet hier niet om 'got' toe te voegen in je zin!
  • Staat er alleen 'have' of 'has' - dan behandel je het zoals elk ander werkwoord: je hebt do of does + not nodig:
You have two brothers - You don't have two brothers.

Slide 12 - Diapositive

             Is het werkwoord in de zin am/is/are/can of have/has got?

                          Nee                                                               Ja

Dan zet je do/does + not                               Dan gebruik je hetzelfde
voor het HELE werkwoord in de zin                       werkwoord + not
VB. She doesn't goes                     can not schrijf je altijd als cannot


Slide 13 - Diapositive

Practice
In the next few slides, make questions or negative sentences out of these sentences.

Dus: kijk eerst of er een vorm van to be (am/are/is), can of have/has got in de zin staat. 
Staat deze er niet in? Gebruik dan een vorm van do!

Slide 14 - Diapositive

Make a question AND a negative sentence for each sentence - fill it in on the next slides
  • Sarah and Linda feed their pets.


  • He is 12 years old.


  • She lives in Nijmegen.

Slide 15 - Diapositive

Sarah and Linda feed their pets.

Slide 16 - Question ouverte

He is 12 years old.

Slide 17 - Question ouverte

She lives in Nijmegen.

Slide 18 - Question ouverte

Make a question:
They are happy

Slide 19 - Question ouverte

Make a negative sentence:
The boys play football

Slide 20 - Question ouverte

Make a question:
She has got brown hair

Slide 21 - Question ouverte

Make a negative sentence:
Carol plays the guitar

Slide 22 - Question ouverte

Make a question:
She wants ice cream.

Slide 23 - Question ouverte

Ik kan vragen maken in het Engels
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Ik kan negatieve zinnen maken in het Engels
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage

Do you have a question? Feel free to email me or ask about it in class!

Slide 26 - Diapositive