Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Programm:
schreiben
Herzlichen Wilkommen
Slide 1 - Diapositive
Op naar SE 3!
Vanaf vandaag vaste plekken.
In 6 lesweken jezelf voorbereiden op het schrijf examen en kijkluister.
mijn voornemen: meer via lessonup, minder lang aan het woord, variatie in opdrachten
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Lernziel
je kunt persoonlijke gegevens invullen in een standaardformulier
Je kunt hoofdletters en interpunctie goed gebruiken
Slide 4 - Diapositive
het schrijfexamen
informele mail schrijven
formulier invullen
Schrijven is een vaardigheid maar dit examen kun je wel goed voorbereiden. Vooral door opdrachten te maken, het woordenboek goed te gebruiken en bepaalde werkwoorden goed te leren vervoegen!
Slide 5 - Diapositive
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 6 - Question de remorquage
Wir
Ich
Du
Er
Ihr
Sie/sie
Tekst
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 7 - Question de remorquage
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
Slide 8 - Diapositive
Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en
Slide 9 - Diapositive
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
rudern = ruder
Slide 10 - Diapositive
(wohnen) Peter ………… in Köln.
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt
Slide 11 - Quiz
Ich habe hier (wohnen).
A
gewohnt
B
gewohnd
C
gewohnen
D
wohnen
Slide 12 - Quiz
Ihr (wohnen)... in Hamburg.
A
wohne
B
wohnt
C
wohnen
D
wohnst
Slide 13 - Quiz
W-woorden
Slide 14 - Diapositive
timer
1:00
Welke Duitse W-woorden ken jij?
Slide 15 - Carte mentale
__________ gehst du in die Ferien (op vakantie)?
A
Wo
B
Wann
C
Was
D
Woher
Slide 16 - Quiz
__________ kommst du?
A
Wie
B
Wohin
C
Woher
D
Wer
Slide 17 - Quiz
___________ hat sie Geburtstag?
A
Was
B
Wohin
C
Wo
D
Wann
Slide 18 - Quiz
__________ geht es dir?
A
Wer
B
Wie
C
Wo
D
Was
Slide 19 - Quiz
Schreiben
Arbeitsbuch Seite 169
Formular ausfüllen
Slide 20 - Diapositive
Sollicitatieformulier
Welke rubrieken/items moet je invullen?
probeer zo veel mogelijk woorden in het Nederlands te bedenken
Slide 21 - Diapositive
timer
1:00
Sollicitatieformulier
Slide 22 - Carte mentale
timer
1:00
sich bewerben
Slide 23 - Carte mentale
Wanneer schrijf ik in de Duitse taal woorden met een hoofdletter?