nabespreking formatieve toets woordsoorten en werkwoordspelling 3b

Dictee
De jongen went maar niet aan zijn nieuwe fiets
Was hij er maar al aan gewend
Dat verdient hij toch wel
Ik brand mijn vingers er niet aan
De huizen brandden gisteren helemaal af


1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Dictee
De jongen went maar niet aan zijn nieuwe fiets
Was hij er maar al aan gewend
Dat verdient hij toch wel
Ik brand mijn vingers er niet aan
De huizen brandden gisteren helemaal af


Slide 1 - Diapositive


Benoem het onderstreepte woord.

Hij is het middelste kind.

A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord

Slide 2 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Hij is het zoveelste kind.

A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord

Slide 3 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Hij is het derde kind.

A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord

Slide 4 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Marieke riep gisteren heel hard naar hem.

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Waar zal ik mijn kampeerspullen opbergen?

A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
Geen van de antwoorden
D
vragend voornaamwoord

Slide 6 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Mijn zusje heeft die broek van mij.

A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Het kleine cadeautje wilde hij niet.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Hij gaf hem een stom boek voor zijn verjaardag.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Hij gaf hem een stom boek voor zijn verjaardag.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Ik heb twee jassen, maar hij heeft er maar een.

A
onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 11 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord.

Ik heb twee jassen, maar hij heeft er maar een.

A
onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
lidwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 12 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Wat (vinden, tt) je van mijn nieuwe schoenen?
(tt = tegenwoordige tijd)
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vond

Slide 15 - Quiz

Als ik de takken (vasthouden, tt), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
vasthoudt
B
vasthoud
C
vasthou
D
vasthout

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De rechters (berechten vt) beide verdachten tegelijk.

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Thea en Bas waren zo laat vertrokken, zodat ze (vrezen) te laat te komen.

Slide 18 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hoewel we de tekst goed geleerd hadden, (vergissen) we ons vaak.

Slide 19 - Question ouverte

pv tt - pv vt - voltooid deelwoord - bijvoeglijk naamwoord - gebiedende wijs?

Het vliegtuig is op tijd geland. 'Geland' is?

Slide 20 - Question ouverte

pv tt - pv vt - voltooid deelwoord - bijvoeglijk naamwoord - gebiedende wijs?

De verklede meisjes zagen eruit als clowns. 'Verklede' is?

Slide 21 - Question ouverte



De relschopper beloofd dat hij zijn gedrag verbetert.


A
beloofd is goed gespeld, maar verbetert niet
B
beloofd is niet goed gespeld, maar verbetert wel
C
beloofd is goed gespeld, en verbetert ook
D
beloofd is niet goed gespeld, en verbetert ook niet

Slide 22 - Quiz



De relschopper heeft beloofd dat hij zijn gedrag verbetert.


A
beloofd is goed gespeld, maar verbetert niet
B
beloofd is niet goed gespeld, maar verbetert wel
C
beloofd is goed gespeld, en verbetert ook
D
beloofd is niet goed gespeld, en verbetert ook niet

Slide 23 - Quiz



Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben (verdienen)

A
verdienen
B
verdient
C
verdiend
D
verdiendt

Slide 24 - Quiz



Wie weet wat er vanavond (gebeuren) is?

A
gebeuren
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 25 - Quiz