Kennismaken met Nederlands

                Welkom MK1C
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

                Welkom MK1C

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Voorstellen
  • Algemene informatie over het vak Nederlands
  • Quiz
  • Vragen

Slide 2 - Diapositive

Wie ben ik ?
Wie ben jij?

Slide 3 - Diapositive

Verwachtingen
  • Kom op tijd!
  • Telefoon in de telefoontas
  • Bij binnenkomst boek en schrift op tafel
  •  (pen en schrift zijn ook altijd handig...).
  • Kauwgom, petjes, oortjes...je kent het wel.
  • Huiswerk = huis + werk!
  • Plek in de klas
  • De belangrijkste: luister naar elkaar!

Slide 4 - Diapositive

Waar denk je aan bij
het vak Nederlands?

Slide 5 - Carte mentale

Waarom het vak Nederlands?

Slide 6 - Diapositive

Waarom denk jij dat je het vak Nederlands op school krijgt?

Slide 7 - Question ouverte

Bijles nodig?

Slide 8 - Diapositive

Een keer wat anders!

Slide 9 - Diapositive

Ook een manier...

Slide 10 - Diapositive

Waarom is Nederlands dus belangrijk?

Slide 11 - Question ouverte

Vak Nederlands
Boek bekijken 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 14 - Quiz

Hoe heet deze schrijver?
A
Jan Terlouw
B
Paul van Loon
C
Jacques Vriens
D
Arend van Dam

Slide 15 - Quiz

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 16 - Quiz

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 17 - Quiz

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 18 - Quiz

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 19 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 20 - Quiz


A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz


A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz


A
Goed
B
Goed gespeld

Slide 23 - Quiz


A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz


A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz


A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

Nu wordt het iets moeilijker...
Moet het met een d of met een t?

Slide 27 - Diapositive


A
slaagd moet slaagt zijn
B
vind moet vindt zijn
C
slaagd moet slaagdt zijn
D
durft moet durfdt zijn

Slide 28 - Quiz


A
Het moet 'verhuizt' zijn
B
Het moet 'verhuist' zijn
C
Het moet 'verhuisd' zijn
D
Het moet 'verhuisdt' zijn

Slide 29 - Quiz


A
Het moet 'wilt' zijn
B
Het moet 'wil' zijn

Slide 30 - Quiz

De laatste ronde!
Herken jij de spreekwoorden?

Slide 31 - Diapositive


Slide 32 - Question ouverte


Slide 33 - Question ouverte


Slide 34 - Question ouverte


Slide 35 - Question ouverte


Slide 36 - Question ouverte

Vragen over het vak Nederlands 

Slide 37 - Diapositive

Tot morgen

Slide 38 - Diapositive