H1 quiz

Nederland van 1848 tot 1914
W13 3VTL
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederland van 1848 tot 1914
W13 3VTL

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Quiz
  • Nakijken/ opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten

Slide 3 - Quiz

Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman

Slide 4 - Quiz

Bij welke partij hoort deze persoon?
A
Vrijheidsbond
B
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
C
Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
D
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)

Slide 5 - Quiz

8 uur werken
8 uur slapen
8 uur vrije tijd

Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?
A
SDAP
B
Vrijheidsbond
C
RKSP
D
ARP

Slide 6 - Quiz

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
SDB
C
SDAP
D
liberale Unie

Slide 7 - Quiz

Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?
A
Schaepman
B
Thorbecke
C
Troelstra
D
Kuyper

Slide 8 - Quiz

Welke socialistische partij wilde een parlementaire democratie?
A
SDB
B
SDAP

Slide 9 - Quiz

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 10 - Quiz

Socialisten vinden ... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd

Slide 11 - Quiz

Liberalen vinden ... het aller belangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof

Slide 12 - Quiz

Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijken' stemmen.

Slide 13 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75

Slide 14 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150

Slide 15 - Quiz

Vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Koning Willem I was onschendbaar.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Bij welke zuil hoort hetgeen je in deze foto ziet?
A
Socialisten
B
Protestanten
C
Rooms-Katholieken
D
Liberalen

Slide 18 - Quiz

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 19 - Quiz

Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs

Slide 20 - Quiz

Wie is dit?
A
Aletta Jacobs
B
Koningin Wilhelmina
C
Wilhelmina Drucker
D
Emmeline Pankhurst

Slide 21 - Quiz

Bij welke organisatie was zij betrokken?
A
VVD
B
VVvK
C
VVV
D
RKVV

Slide 22 - Quiz

Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg

Slide 23 - Quiz

De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning iis niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk

Slide 24 - Quiz

Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen

Slide 25 - Quiz

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 26 - Quiz

Noem de 4 groepen tijdens de Verzuiling

Slide 27 - Question ouverte

Waarover ging de Schoolstrijd?
A
ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
B
openbare scholen willen geld van de overheid
C
bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
D
katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid

Slide 28 - Quiz

Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919

Slide 29 - Quiz

Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken

Slide 30 - Quiz

Wanneer kregen vrouwen actief kiesrecht?
A
1917
B
1919
C
1950
D
nooit

Slide 31 - Quiz

Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen, 2. nieuwe koning, en 3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw parlement

Slide 32 - Quiz

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?

Slide 33 - Question ouverte

Een kamerlid komt met een aanpassing op een wetsvoorstel van een minister. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?

Slide 34 - Question ouverte

Aan de slag!
Wat: Opdrachten afmaken/ nakijken
Hoe: Fluisterend 
Hulp: Boek, studiewijzer

Klaar? --> Leren voor de toets

Slide 35 - Diapositive