Herhaling werkwoorden

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

écouter

parler

habiter

donner

aimer

écout

parl

habit

donn

aim

Is het werkwoord goed vervoegd?
Elle habitent aux Pays-Bas.

1. 
2. 

Is het werkwoord goed vervoegd?
Tu chantes une chanson.

1. 
2. 

Is het werkwoord goed vervoegd?
J'aime le tennis.

1. 
2. 

Is het werkwoord goed vervoegd?
Nous parlez néerlandais.

1. 
2. 

Les roues

Vervoeg de werkwoorden op -er.

Roue 1: pronoms personnels

Roue 2: verbes -er

wordwall.net

wordwall.net

de regelmatige ww  

 

de regelmatige ww  op -er en
- ir in de présent

La roue

Vervoeg het regelmatige werkwoord au présent.

De regelmatige werkwoorden op ER
Hoe goed snap jij dat?

0100

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

être

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

                        sont

                         suis

                sommes

                         êtes

                           est

                            es

Korte samenvatting 

Option écouter A,p.25

Conversation 1
Conversation 2
Conversation 3
Conversation 4
Conversation 5
Conversation 6

Unité 1 - Option écouter, p.25

A

B

C

D

E

F

G

H

Noteer de woorden die je hebt herkend (in het Nederlands)

Option écouter B, p.25

Werkwoorden op -er

chercher

remarquer

travailler

jouer

sonner

aimer

spelen

houden van

zoeken

opmerken

aanbellen

werken

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u gaat/jullie gaan

B. zij zijn

C.  ik  ga

D.  men  is / wij hebben

E.  ik  heb

F. jullie  zijn

1.  vous  allez

2.  j' ai

3.  elles  sont

4.  je  vais

5.  on  est

6. vous  êtes

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u speelt/jullie spelen

B. zij hebben een hekel aan

C. hij schrijft op

D.  jij belt aan

E.  ik  hou van

F. wij wonen

1.  vous  jouez

2.  j'aime

3.  elles detestent

4. il note

5.  tu sonnes

6. nous habitons

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u nodigt uit

B. zij eten

C. hij geeft

D.  jij sluit, maakt dicht

E.  ik  zoek

F. wij vinden terug

1.  vous  invitez

2.  je cherche

3.  elles mangent

4. il donne

5.  tu fermes

6. nous retrouvons

Au  revoir

Les  verbes

C