spelling werkwoorden pvvt en vd

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Spelling persoonsvorm verleden tijd en voltooid deelwoord (vd)

Spelling

persoonsvorm verleden tijd  (pv vt)

en

voltooid deelwoord (vd)

Vorig jaar ........ (richten) Jan en Jeroen deze voetbalclub op.

1. richte
2. richten
3. richtte
4. richtten

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

De luchtballonnen .......(zweven) vorige week over de rode daken van het dorp.

1. zweefde
2. zweefden
3. zweefte
4. zweeften

Geloof me, ik heb jouw spullen niet ........ (aanraken)

1. aangeraakt
2. aangeraakd
3. aangerraakt
4. aangerraakd

Dat de oude kar afgelopen vrijdag in de sloot ........(belanden) kwam door de wind.

1. belande
2. belandden
3. belandde
4. belanden

Toen de kerkklokken ..........(luiden) kwam iedereen naar buiten gelopen.

1. luide
2. luidde
3. luidden
4. luiden

Na afloop van de voetbalwedstrijd ....... (zweten) hij enorm.

1. zweete
2. zwete
3. zweette
4. zweten

Dat de maatregelen tegen Corona zijn verlengd, heb ik .........(vrezen)

1. gevreezd
2. gevreesd
3. gevreest
4. gevreesd

Gisteren ........(smeden) de ridder zijn zwaard tot een mooi wapen.

1. smeden
2. smeede
3. smeedden
4. smeedde

Hij heeft zijn outfit op de kleuren van zijn kamer .........(afstemmen)

1. afgestemd
2. afgestemt
3. afgestemmd
4. afgestemmt

Ook al hebben zij hard gerend, Lisa en Bas ..... (missen) toch hun trein.

1. missen
2. misten
3. miste
4. mistte

Het ........ (misten) gisteren zo erg, dat het vliegtuig niet kon landen.

1. miste
2. misten
3. mistte
4. mistten

Wat vind je nog lastig aan dit onderwerp?