saint valentin

La Saint-Valentin
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

La Saint-Valentin

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
- Uitleg vraagzinnen maken
- Oefenen grammaticatrainer 
- Boekje lezen
- Toetsbespreken


Slide 2 - Diapositive

Zinnen vragend maken
We hebben twee soorten vraagzinnen:
  • Vraagzinnen  zonder vraagwoord
      Heb jij een hond?
  • Vraagzinnen met vraagwoord                                                             Waarom heb jij een hond ?

Slide 3 - Diapositive

3 manieren om een zin vragend te maken

zonder vraagwoord


 

  • 1 . Vraagteken achter de normale zin (vragend uitspreken :
           stem omhoog) bv: Il a un frère?
  • 2.  Omkering van onderwerp en persoonsvorm, dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, enz is) bv: a-t-il un frère? Geen klinkerbotsing? dan alleen een streepje ertussen.
  • 3.   Est-ce que + gewone zin bv: est-ce qu´il a un frère?





Slide 4 - Diapositive

Welke vraag is niet juist?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?

Slide 5 - Quiz

Welke vraag is niet juist?
A
Tu as regardé cette série?
B
Est-ce que tu as regardé cette série?
C
As-tu regardé cette série?
D
As-t-tu regardé cette série?

Slide 6 - Quiz

Van welke manier is gebruik gemaakt?
Sommes-nous néerlandais?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 7 - Quiz

Maak de volgende zin op drie manieren vragend: 'On peut entrer par cette porte.'

Slide 8 - Question ouverte

Een vragende zin met vraagwoord

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

  • Quand est-ce que tu arrives?
  • Pourquoi est-ce que tu viens?
  • Comment est-ce qu'elle s'appelle?
  • Qu'est-ce que tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Slide 9 - Diapositive

Welke vraagwoorden kennen we?
Où = Waar
Quand = Wanneer
Comment = Hoe
Combien = Hoeveel
Pourquoi = Waarom
Qui = Wie
Qu'est-ce que = Wat

Slide 10 - Diapositive

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que/ qu'est-ce qui
quand
comment

Slide 11 - Question de remorquage

Andere manieren:



Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

  • vb. Tu arrives quand?

Vraagwoord + Persoons Vorm + Onderwerp

  • vb. Où est-il?

Let op: Na qu´est-ce que kun je geen inversie gebruiken!
vb. Qu´est-ce que tu fais?


Slide 12 - Diapositive

Welke vraag is niet goed?
A
Comment tu t'appelles?
B
Comment est-ce que tu t'appelles?
C
Tu t´appelles comment?
D
Comment tu appelles?

Slide 13 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
La boulangerie est où?
B
Est la boulangerie où?
C
Où est la boulangerie?

Slide 14 - Quiz

Welke vraagzin is niet juist?
A
Tu vas quand au cinéma?
B
Est-ce que tu vas quand au cinéma?
C
Quand est-ce que tu vas au cinéma?
D
Quand vas-tu au cinéma?

Slide 15 - Quiz

Maak de volgende vraag op nog twee andere manieren vragend: Pourquoi tu as choisi ce pull?

Slide 16 - Question ouverte

Maak de volgende vraag op nog twee andere manieren vragend: Comment vas-tu à l´école?

Slide 17 - Question ouverte

Let op!
Het woord ´wat´ kun je op 3 verschillende manieren schrijven en dat hangt van zijn plaats af in de zin.
1. Qu´est-ce que tu fais?
2. Tu fais quoi?
3. Que fais-tu?

Slide 18 - Diapositive

Maak de volgende vraag op nog twee andere manieren vragend: 'Qu´est-ce que vous allez faire?

Slide 19 - Question ouverte

Maintenant
 - Oefenen met grammaticatrainer
- Leren voca 4
- Boekje lezen
- Toets bespreken



Slide 20 - Diapositive

Les devoirs
Faire (maken)
-boekje lezen en oortjes meenemen
Apprendre (leren):
-voca 4

Slide 21 - Diapositive