Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Classe 1 bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
1 / 31
suivant
Slide 1:
Diapositive
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Cette leçon contient
31 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
20 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Diapositive
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
C
zegt iets over een lidwoord
D
zegt iets over een bezittelijk voornaamw.
Slide 2 - Quiz
Hoe pas je de bijvoeglijke naamwoorden aan:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
Slide 3 - Question de remorquage
Herhaling
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 4 - Question de remorquage
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
Filles is vrouwelijk :)
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 5 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
Chat is mannelijk :)
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
C
les chat sont grise
D
les chats sont griss
Slide 6 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grands.
B
Le lit est grande.
C
Le lit est grand.
D
Le lit est grandes
Slide 7 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est verts
B
La fleur est verte
C
La fleur est vert
D
La fleur est vertes
Slide 8 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 9 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux bleues.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les yeux bleue.
Slide 10 - Quiz
La dame est ..........
A
vieux
B
vieu
C
vieille
D
vieilles
Slide 11 - Quiz
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
Slide 12 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Vous avez une _______ maison . [grand]
Slide 13 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
J'ai des copains ... (sportif)
Slide 14 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Une table ... (zwart)
Slide 15 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Sa matière ... (lievelings)
Slide 16 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
C'est un garçon ... (verdrietig)
Slide 17 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Il porte des lunettes (v) ... (bleu)
Slide 18 - Question ouverte
Is het bijvoeglijk naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
Mannelijk
vrouwelijk
nouvelle
vieux
noire
bon
beau
vieille
Slide 19 - Question de remorquage
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
C'est une matière _____________ ? [facile]
Slide 20 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Vous avez une _____________ maison . [beau]
Slide 21 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
J'ai une _____________ idée. [goed]
Slide 22 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Nous avons une _____________ grand-mère. [oud]
Slide 23 - Question ouverte
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Elle a des ____________ livres (m). [nouveau]
Slide 24 - Question ouverte
Op welke twee dingen moet je letten als je een bijvoeglijk naamwoord moet invullen?
Slide 25 - Question ouverte
De passé composé
1. Een vorm van het werkwoord avoir (hebben)
2. Het voltooid deelwoord: Stam (hele werkwoord - er) + é
Bijv.: Il a chanté = Hij heeft gezongen
Vous avez parlé = Jullie hebben gepraat
J’ai parlé = Ik heb gepraat
j'ai
Nous avons
Tu as
Vous avez
Il/elle/on a
Ils./elles ont
Slide 26 - Diapositive
Zet het werkwoord in de passé composé:
Nous (manger) ______ de crêpes.
Slide 27 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de passé composé:
Mon copain Paul (nager) _____.
Slide 28 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de passé composé:
Et vous (trouver) ____________ un bon hôtel?
Slide 29 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de passé composé:
Pendant les vacances, j’(jouer) _________au foot.
Slide 30 - Question ouverte
Zet het werkwoord in de passé composé.
Mes parents (parler) _____________ avec les voisins.
Slide 31 - Question ouverte
Plus de leçons comme celle-ci
Bijvoeglijk naamwoord
Juin 2024
- Leçon avec
30 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Week 42: Franse les 18 oktober
Octobre 2024
- Leçon avec
22 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3V H1 herhaling D en H voor t PW
Septembre 2022
- Leçon avec
50 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2H - Unité 3 bijvoeglijk nw/mettre
Décembre 2023
- Leçon avec
43 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
TH2 - Herhaling voor de kennistoets
il y a 17 jours
- Leçon avec
42 diapositives
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
17e cours (oefenen alles chap5)
Mars 2024
- Leçon avec
41 diapositives
Frans
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Week 16-1
Mai 2023
- Leçon avec
45 diapositives
Frans
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
17e cours (oefenen alles chap5)
Février 2024
- Leçon avec
41 diapositives
Frans
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1