stijlfiguren

stijlfiguren
Doel: aan het einde van de les ken je de stijlfiguren: hyperbool, understatement en eufemisme.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

stijlfiguren
Doel: aan het einde van de les ken je de stijlfiguren: hyperbool, understatement en eufemisme.

Slide 1 - Diapositive

Wat waren stijlfiguren ook alweer? Of te wel: waarom gebruikt een schrijver sltijfiguren?

Slide 2 - Question ouverte

Welke stijlfiguren ken je nog van het vorige hoofdstuk?

Slide 3 - Question ouverte

Je kunt gevoel in je woorden leggen.

Slide 4 - Diapositive

Hyperbool
Daarmee overdrijf je enorm.

Bv. Ik heb geen oog dicht gedaan.

Slide 5 - Diapositive

understatement
Daarmee zwak je juist iets af. 

bv. Ronaldo kan een aardig balletje trappen.

Slide 6 - Diapositive

Litotes
is vorm van understatement.
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt.
vb. Ze is bepaald niet dom.

Slide 7 - Diapositive

Eufemisme
Zegt iets dat het minder hard over komt.

vb. mijn hond is vannacht over de regenboogbrug heen gegaan.

Slide 8 - Diapositive

Wat is een understatement?
A
Een beeldspraak waarbij je beeld gebruikt
B
Een stijlfiguur waarmee je bewust iets extra sterk uitdrukt
C
Een stijlfiguur waarmee je iets bewust minder sterk uitdrukt
D
Een stijlfiguur waarmee je meerdere dingen opsomt achter elkaar

Slide 9 - Quiz


A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement

Slide 10 - Quiz


A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement

Slide 11 - Quiz

In welke zin staat een Understatement?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter sterft van de honger.

Slide 12 - Quiz

Het tegenovergestelde van een understatement is een...
A
Retorische vraag
B
Hyperbool
C
Woordspeling
D
Neologisme

Slide 13 - Quiz


Hij heeft een glaasje teveel op.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 14 - Quiz