11.3 Je lijkt op deel 2

11.3 Je lijkt op
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

11.3 Je lijkt op

Slide 1 - Diapositive


Een mens heeft 46 chromosomen, of te wel 23 paar. 
Leg uit dat er vaak gesproken wordt van 23 paar i.p.v 46 chromosomen.

Slide 2 - Question ouverte


Examenvraag

Slide 3 - Question ouverte


Wat is het verschil tussen de mitose en meiose?

Slide 4 - Question ouverte

Leerdoelen 11.3
- Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
- Je kunt genotypen noteren.
- Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.

Slide 5 - Diapositive

Elke ouder geeft één chromosoom door.
Er zijn twee chromosomen.
Helft chromosomen van moeder
Helft chromosomen van vader


Slide 6 - Diapositive

Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
2 ouders met donker haar krijgen een zoon met rood haar. Hoe kan dat?
- Moeder heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader geeft rood door, moeder geeft rood door. 
Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap kan komen die je ouders niet hebben.

Slide 7 - Diapositive

Genotypen noteren
De ouders zijn heterozygoot
ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. 
Bruin haar is het dominante gen. De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. Rood haar is het recessieve gen.

Slide 8 - Diapositive

Homozygoot of heterozygoot, welk fenotype?

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Intermediaire eigenschappen
Een fenotype is intermediair als beide genen even sterk zijn. Er is geen dominant of recessief gen:

Slide 11 - Diapositive


Hiernaast zie je een afbeelding waarin via het genotype wordt uitgelegd hoe het kan dat 2 ouders met donker haar een kind krijgen met rood haar.
 Juist of onjuist

In de zaadcellen van de jongen kunnen zowel het gen voor donker als voor rood voorkomen
A
juist
B
onjuist
C
niet te zeggen

Slide 12 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de vader, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 13 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de zoon, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 14 - Quiz


De vader is Heterozygoot voor haarkleur. Zijn haar is bruin. Wat is het dominante gen?
A
Bruin
B
Rood
C
Bruin en rood
D
Geen van beiden

Slide 15 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. De vader is heterozygoot voor de haar kleur bruin. Hoe noteer je dit?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 16 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van deze jongen?
A
Homozygoot dominant AA
B
Heterozygoot Aa
C
Homozygoot ressecief aa
D
Homozygoot dominant aa

Slide 17 - Quiz

AA is
AA staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

lang
AA
altijd een A
lang
Aa
A  of  a
A
a
A              A

Slide 20 - Diapositive

lang
AA
altijd een A
lang
Aa
A  of  a
A               AA            AA
a                Aa            Aa
A              A
AA = 50%            Aa = 50%
lang = 100%       kort = 0%

Slide 21 - Diapositive

aa
aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 22 - Quiz

Aa
Aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 23 - Quiz


Hoe zijn de ouders van de jongen aan het gen voor rood haar gekomen?

Slide 24 - Question ouverte


Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat is het dominante gen?
A
Zwart
B
Wit
C
Beiden
D
Geen

Slide 25 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van de haan?
A
Zwart
B
AzAz
C
AA
D
Homozygoot

Slide 26 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van het kuiken?
A
Grijs
B
AzAw
C
AA
D
Heterozygoot

Slide 27 - Quiz

Een cavia met langhaar paart met een cavia met kort haar. Het jong heeft half lang haar.
a:Wat kun je zeggen over de eigenschap haarlengte bij cavia's?
b: Noteer van beide cavia's het genotype.

Slide 28 - Question ouverte



De ziekte van Duchenne is een aangeboren spierziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom.
Wie hebben meer kans op de ziekte van Duchenne, mannen of vrouwen? Leg je antwoord uit. [1p]

Slide 29 - Question ouverte

Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur.
Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?

Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur.
Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?

A
De jongen zijn allemaal rood
B
De jongen zijn allemaal zwart.
C
Een grootste deel van de jongen is zwart en een kleiner deel is rood.
D
Een grootste deel van de jongen is rood en een kleiner deel is zwart

Slide 30 - Quiz

Hoe noem je het als de genen voor een eigenschap verschillend zijn?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 31 - Quiz

Welke soort genen geef je aan met een hoofdletter, bijvoorbeeld A?
A
Dominante genen
B
Recessieve genen

Slide 32 - Quiz

Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’? En verandert het genotype erdoor?
Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’? En verandert het genotype erdoor?
A
alleen het fenotype
B
alleen het genotype
C
zowel het fenotype als het genotype

Slide 33 - Quiz

Cavia's!
Stel: een cavia kan twee haarsoorten hebben
We kruisen nu twee langharige cavia's. Een heterozygoot mannetje en een homozygoot langharig vrouwtje. Hoe groot is dan de kans op een nakomeling met kort haar?
Maak weer een screenshot/foto

Slide 34 - Diapositive

Maken
2e les woensdag: 11.4 Opdracht: 3, 6 t/m 11  (werkboek B vanaf blz. 81)

Slide 35 - Diapositive

Waar is vanmiddag behoefte aan?

Slide 36 - Carte mentale