Les 5 grammatica (herhaling woordsoorten)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom!

Ga zitten op je plek

Startopdracht: lees uit je leesboek

Een leesboek

Nieuw Nederlands boek

Schrift en pen

Jeugdjournaal

Bedenk 2 inhoudelijke vragen

(waarop je zelf het antwoord ook weet)

Wat gaan we doen vandaag?

1. Mededelingen

2. Terugblik

3. Lesdoel deze les

4. Woordsoorten (herhaling van vorig jaar)

5. Numo

6.  Huiswerk en evaluatie

Mededelingen

Zijn er dingen die ik moet weten?

Wie moet er nog een toets inhalen?

Terugblik

1. Ik kan het voorzetsel uit een zin halen.

Huiswerk bespreken

Blz. 210

1/5

Lesdoel

Ik weet welke woordsoorten er zijn en kan deze toepassen.

Herhaling woordsoorten

Elk woord heeft los in de zin een functie. Elk woord hoort dus bij een ander woordsoort. 

Werkwoord

Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. 

Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken. 

Oefenen

1. De artiesten hebben een luid applaus gekregen. 

2. Deze liedjes hebben we nu al drie keer gehoord.

3. Lisa geeft geen antwoord, maar denkt: wat een zeurpiet is papa.

Antwoorden

1. De artiesten hebben een luid applaus gekregen.

2. Deze liedjes hebben we nu al drie keer gehoord.

3. Lisa geeft geen antwoord, maar denkt: wat een zeurpiet is papa.

Lidwoord

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Deze horen altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Oefenen

1. De uitnodiging heb ik gisteren al verstuurd. 

2. Voor de opdracht mogen de leerlingen samenwerken.

3. Voor het huis van de buren heeft de buurman een boom gezet.

Antwoorden

1. De uitnodiging heb ik gisteren al verstuurd.

2. Voor de opdracht mogen de leerlingen samenwerken.

3. Voor het huis van de buren heeft de buurman een boom gezet.

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding. 

Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Oefenen

1. Deze opdracht is een alternatief voor de andere opdracht.

2. Na de zomer blijft het altijd nog even warm. 

3. Jan pakt zijn blauwe rugzak en gaat zitten op zijn plek.

Antwoorden

1. Deze opdracht is een alternatief voor de andere opdracht.

2. Na de zomer blijft het altijd nog even warm.

3. Jan pakt zijn blauwe rugzak en gaat zitten op zijn plek.

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Het staat ervoor of erachter.

Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Oefenen

1. Mijn grote zus heeft gisteren een vervelende val gemaakt.

2. Skivakantie is de leukste vakantie die er is.

3. Die film is leuk, omdat er knappe acteurs inspelen.

Antwoorden

1. Mijn grote zus heeft gisteren een vervelende val gemaakt.

2. Skivakantie is de leukste vakantie die er is.

3. Die film is leuk, omdat er knappe acteurs inspelen.

Voorzetsel

Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel. 

Oefenen

1. In Groningen wonen vooral studenten.

2. Ik rende snel over de brug, omdat er een boot aankwam.

3. Door de jaren heen ben ik lang geworden, maar mijn broer ook.

Antwoorden

1. In Groningen wonen vooral studenten.

2. Ik rende snel over de brug, omdat er een boot aankwam.

3. Door de jaren heen ben ik lang geworden, maar mijn broer ook.

Zelfstandig aan de slag

- Maak het werkblad in stilte

- Op het werkblad staat de opdracht: lees dus goed

- Vragen? Steek je vinger op

- Klaar? Ga aan de slag in Numo

Numo

Ga in stilte aan de slag met je taak.

Lesdoel

Ik weet weer welke woordsoorten er zijn en kan deze toepassen.

Evaluatie

Wat ging er goed deze les? 

Wat ging er minder goed?

Wat heb ik geleerd?