Grammatica zinsdelen: meewerkend voorwerp

Dinsdag 20 september
Voorlezen Dex

Bespreken huiswerk les 21 opdracht 6, les 33 opdracht 4

Uitleg meewerkend voorwerp

Aan de slag 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Dinsdag 20 september
Voorlezen Dex

Bespreken huiswerk les 21 opdracht 6, les 33 opdracht 4

Uitleg meewerkend voorwerp

Aan de slag 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Doel van de les
Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin vinden. 

Slide 3 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Slide 4 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:


Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 5 - Diapositive

Zo vind je het meewerkend voorwerp


1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Diapositive

Even oefenen
1. Ik heb vandaag het eerste exemplaar aan de burgemeester gegeven. 
2.  Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven. 
3. Zij leent haar zus nooit iets.

 

Slide 7 - Diapositive

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 8 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 9 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Aan de slag 
Stencil Les 76, maken opdracht 1,2,3,5,6

Slide 14 - Diapositive