Thema 3, week 1 Les 2 samenstellingen

Kun jij een voorbeeld geven van een samengesteld woord?
1 / 27
suivant
Slide 1: Question ouverte
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Kun jij een voorbeeld geven van een samengesteld woord?

Slide 1 - Question ouverte

lesdoel
Ik weet wat een samenstelling is en kan de woordsoorten in een samenstelling herkennen.

Slide 2 - Diapositive

Samengestelde woorden zijn bijvoorbeeld.


broodtrommel: brood + trommel
dagboek: dag + boek
fietsbel: fiets + bel
deurmat: deur + mat

Weet je nog?

Slide 3 - Diapositive

Schrijf de samenstelling op.
De operatie aan mijn blindedarm is goed gegaan.

Slide 4 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling op.
De jongeman danst op het bal.

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf de samenstelling op.
In de zomer gaan wij een roeiboot kopen!

Slide 6 - Question ouverte

Woordsoorten
Er bestaan verschillende woordsoorten:
 
-werkwoord (dingen die je kunt doen: lopen, dansen)
-zelfstandig naamwoord (een mens,dier,ding: kast
-bijvoeglijk naamwoord (zegt wat over zelfst. nawoord: rode, kleine, vreemde) 
-voorzetsel (voor, achter, op, in, tussen, onder)

Slide 7 - Diapositive

Soorten samenstellingen
-zeilboot: zeil (zn)+ boot (zn)
-zuurkool: zuur (bn) + kool (zn)
-slaapkamer: slaap (ww) + kamer (zn)
-uitgang: uit (vz) + gang (zn)

Tip: Het laatste woord is meestal 
een zelfstandig naamwoord!

Slide 8 - Diapositive

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
schenkstroop?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
plattegrond?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
achterzak?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
spijkerbroek?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
hoofdstad?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
uitverkoop?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
spaargeld?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
grootmoeder?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
overhemd?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
regenboog?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
sneltrein?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 19 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
wasgoed?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
voordeur?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
deurklink?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
oorsmeer?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 23 - Quiz

draai..........
spinne..........

Slide 24 - Question de remorquage

snij..........
spinne..........
draai..........
kolk
plank
web

Slide 25 - Question de remorquage

platte.........
huile..........
seconde..........
wijzer
land
balk

Slide 26 - Question de remorquage

aan het werk
Taal
 Thema 3, week 1, Les 2

Opgave 2 en 3
Klaar: plussen

Slide 27 - Diapositive