taal, thema 3, les 2 (groep 6)

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

samenstellingen

Welke samenstelling staat er nog meer in de zin?

Inge stopt een briefje in de achterzak van haar spijkerbroek.
(schrijf op als som: achter+zak)

spijker + broek

Het woordje SPIJKER is een:

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

spijker + broek

Het woordje BROEK is een:

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

Welke samenstelling staat er in de zin?

De hokjes zijn op de bovenverdieping
(schrijf op als som: ....+....)

boven + verdieping

Het woordje BOVEN is een:

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

boven + verdieping

Het woordje VERDIEPING is een:

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

Taal

Doel: Weten wat een samenstelling is, en de woordsoorten in de samenstelling kunnen benoemen.

Samengestelde woorden zijn bijvoorbeeld.

broodtrommel: brood + trommel

dagboek: dag + boek

Fietsbel: fiets + bel

deurmat: deur + mat

Weet je nog?

Tekst

Woordsoorten

Er bestaan verschillende woordsoorten:

 

-werkwoord (dingen die je kunt doen: lopen, dansen)

-zelfstandig naamwoord (een mens,dier,ding: kast

-bijvoeglijk naamwoord (zegt wat over zelfst. nawoord: rode, kleine, vreemde) 

-voorzetsel (kooiwoorden: op, in, tussen, achter)

Soorten samenstellingen

-zeilboot: zeil (zn)+ boot (zn)

-zuurkool: zuur (bn) + kool (zn)

-slaapkamer: slaap (ww) + kamer (zn)

-uitgang: uit (vz) + gang (zn)

Tip: Het laatste woord is meestal 

een zelfstandig naamwoord!

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
schenkstroop?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
plattegrond?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
achterzak?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
spijkerbroek?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
hoofdstad?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
uitverkoop?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
spaargeld?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
grootmoeder?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
overhemd?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
regenboog?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
sneltrein?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
wasgoed?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
voordeur?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
deurklink?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Wat voor een soort woord is het eerste deel van de samenstelling:
oorsmeer?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Doel behaald?

Doel: Weten wat een samenstelling is, en de woordsoorten in de samenstelling kunnen benoemen.

+

+

+

+

+

Binnenstad =

Loopplank =

Snelweg =

Grootvader =

Paardenstaart =

Zelfstandignaamwoord

Werkwoord

Voorzetsel

Bijvoeglijk naamwoord

Bovenverdieping =

+

binnen

stad

loop

plank

groot

vader

paarden

staart

snel

weg

boven

verdieping

zn

bn

vz

ww

zn

bn

vz

zn

zn

zn

zn

zn

Wat ging er goed tijdens deze les?