klas 1 Herhalingsles 26,27 spelling tegenwoordige- en verleden tijd

Herhalingsles 26,27 spelling tegenwoordige- en verleden tijd
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles 26,27 spelling tegenwoordige- en verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
1.  Lesdoel
2. Gezamenlijke vragen (herhaling van de stof)
3. Zelfstandig werken (evt. huiswerk)
4. Controle in tweetallen.
5. Zijn er nog vragen?
6. Opruimen / lezen

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
1. Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen.

2. Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd correct spellen.

Slide 3 - Diapositive

Bij de eerste persoon enkelvoud (tt) schrijf je......

Slide 4 - Question ouverte

Bij de tweede persoon enkelvoud (tt) schrijf je......

Slide 5 - Question ouverte

Bij de derde persoon enkelvoud (tt) schrijf je.......

Slide 6 - Question ouverte

Als jij achter de persoonsvorm (tt) staat schrijf je.........

Slide 7 - Question ouverte

Als de ik-vorm (tt)op een -d eindigt, komt er bij jij, u, hij, zij en het een.........achter.

Slide 8 - Question ouverte

Als de ik-vorm (tt) al op een -t eindigt, komt bij hij, jij, u, zij, het........achter

Slide 9 - Question ouverte

De ik-vorm (tt) eindigt nooit op.........

Slide 10 - Question ouverte

Bij wij, jullie, zij (tt, meervoud) schrijf je altijd..........

Slide 11 - Question ouverte

De bever (verschansen) zich in zijn burcht. (tt)
A
verschansdt
B
verschansd
C
verschanst
D
verschansen

Slide 12 - Quiz

Je (vergissen) zich al gauw in de spelling van de persoonsvorm. (tt)
A
vergis
B
vergist
C
vergisdt
D
vergissen

Slide 13 - Quiz

Met fietsen of zwemmen (belasten) je je botten. (tt)
A
belas
B
belastt
C
belasten
D
belast

Slide 14 - Quiz

(spreken) werken in een bakkerij jou aan? (tt)
A
spreek
B
spreken
C
spreekdt
D
spreekt

Slide 15 - Quiz

Ik (raden) dat wachtwoord nooit (tt)
A
raadt
B
raad
C
raden
D
raatt

Slide 16 - Quiz

Mijn oma (benijden) iedereen met een tuinhuisje. (tt)
A
benijt
B
benijd
C
benijtt
D
benijdt

Slide 17 - Quiz

Als de klank van een werkwoord in de verleden tijd (vt) hetzelfde blijft noem je dat
A
een sterk werkwoord
B
een zwak werkwoord

Slide 18 - Quiz

Wanneer de klank verandert in de verleden tijd (vt) noem je dat
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 19 - Quiz

Wanneer het werkwoord (zwakke werkwoorden) in de verleden tijd eindigt op een van de medeklinkers uit 't sexy fokschaap dan schrijf je een
A
ik -vorm
B
-t
C
-d
D
-dt

Slide 20 - Quiz

Hij (werken) aan een stuk door. (vt)
A
werken
B
werkde
C
werktte
D
werkte

Slide 21 - Quiz

Hij (lachen) aan een stuk door. (vt)
A
lachte
B
lachtte
C
lachde
D
lachdde

Slide 22 - Quiz

Jay-Z (rappen) met een jongen van twaalf op het podium. (vt)
A
rapde
B
rapte
C
rappte
D
rapptte

Slide 23 - Quiz

De huizen (branden) af. (vt)
A
branden
B
brandten
C
brandden
D
brannen

Slide 24 - Quiz

Op vakantie (eten) we elke dag pizza (vt)
A
eetten
B
eetden
C
aten
D
eten

Slide 25 - Quiz

Hij (vinden) het best lastig. (vt)
A
vindt
B
vond
C
vondt
D
vonden

Slide 26 - Quiz

Op vakantie (eten) wij elke dag pizza. (vt)
A
eetten
B
aten
C
eten
D
eettent

Slide 27 - Quiz

Aan de slag
- Maak zelfstandig vraag 4, 5 en 6 (blz. 58,59)
- Ben je klaar overleg zachtjes met je buurman buurvrouw en kijk of je alles goed hebt.
- Klaar? 
- Ruim alles op 
- Pak je leesboek en ga lekker lezen. :-)

Slide 28 - Diapositive

Zijn er nog vragen? Wil je nog ergens uitleg over?

Slide 29 - Question ouverte